ECLI:NL:RBDHA:2025:7397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24/12807 en AWB 24/12808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor een Thaise eiseres na intrekking van haar verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in het beroep van een Thaise eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning. Eiseres, die sinds 2004 in Nederland verblijft, had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als familie- en gezinslid, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken door de minister van Asiel en Migratie vanwege de beëindiging van haar relatie met haar ex-partner. Eiseres diende op 14 augustus 2023 een aanvraag in voor verlenging van haar verblijfsvergunning, maar deze werd afgewezen omdat deze aanvraag te laat was ingediend, buiten de redelijke termijn van twee jaar. Eiseres voerde aan dat zij recht had op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de minister de belangenafweging correct had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestond met de meerderjarige dochter van eiseres, terwijl er wel gezinsleven werd erkend met haar minderjarige zoon. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel, gezien haar langdurige illegale verblijf en het gebrek aan bewijs van zorg voor haar zoon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/12807en 24/12808
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Inleiding

1. Eiseres heeft de Thaise nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1969. Zij verblijft sinds 2004 in Nederland. Eiseres was vanaf 14 augustus 2012 in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- en gezinslid.
2. De minister heeft met een besluit van 20 mei 2021 de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 6 januari 2021, vanwege de beëindiging van de relatie met haar ex-partner. Hiertegen heeft eiseres destijds geen bezwaar gemaakt.
3. Eiseres heeft op 14 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van haar al ingetrokken verblijfsvergunning. De minister heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 30 november 2023 (het primaire besluit). Hier heeft eiseres bezwaar tegen gemaakt.
4. Het bezwaar van eiseres is met het besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Ook heeft eiseres een voorlopige voorziening ingediend om hangende het beroep Nederland niet te hoeven verlaten.
5. De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig mevrouw J. Ywangsuwan.

Bestreden besluit (in essentie weergegeven)

6. De minister stelt dat eiseres (veel) te laat om een verlenging van haar verblijfsvergunning heeft gevraagd. Dit betekent dat zij aan nadere voorwaarden moet voldoen, waaronder het mvv-vereiste. De minister vindt wat eiseres heeft aangevoerd onvoldoende om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Als het gaat over de kinderen van eiseres dan is hiervoor van belang dat sprake moet zijn van familie- of gezinsleven. De dochter van eiseres was ten tijde van de aanvraagprocedure 21 jaar en geldt als jongvolwassene. Met haar is geen sprake van familie- of gezinsleven, omdat zij al jaren zelfstandig leeft en niet meer bij eiseres woont. Zij voorziet in haar eigen levensonderhoud. Eiseres ziet haar slechts één à twee keer per week. Verder is niet gebleken van meer dan normale afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter. De zoon van eiseres was ten tijde van de aanvraag 17 jaar. Om deze reden neemt de minister wel aan dat sprake is van gezinsleven van eiseres met haar zoon. Dit betekent echter niet direct dat eiseres recht heeft op een verblijfsvergunning.
7. In het kader van de artikel 8 EVRM-beoordeling moet de minister ook een belangenafweging uitvoeren en het belang van eiseres en haar zoon wegen tegen dat van de Nederlandse overheid. In de belangenafweging in het bestreden besluit heeft de minister zowel de aspecten in het voordeel, als de aspecten in het nadeel van eiseres meegewogen. De minister concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
8. Volgens de minister blijkt niet dat er objectieve belemmeringen voor eiseres zijn om naar Thailand terug te gaan. Eiseres heeft in Thailand familie waar zij contact mee heeft onderhouden, er zijn dus mensen waar zij op kan steunen bij terugkeer. Bovendien is eiseres gewend aan de cultuur en gewoonten in Thailand. Zij is in Thailand naar school geweest en pas op haar vierendertigste naar Nederland gekomen. Het is mogelijk om op afstand met de kinderen in Nederland contact te blijven houden, bijvoorbeeld door (video)bellen of sociale media. Ook kunnen eiseres en de kinderen elkaar blijven bezoeken.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

9. Eiseres heeft tijdens de zitting benadrukt dat zij niet te laat om verlenging van haar verblijfsvergunning heeft gevraagd. Zij heeft tijdens de zitting berichten laten zien die via Whatsapp zijn ontvangen en verzonden, waaruit volgens haar blijkt dat zij op tijd om verlenging van haar verblijfsvergunning heeft gevraagd. Verder vindt eiseres dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan haar belangen. Eiseres en haar zoon zien elkaar regelmatig. Zij steunt haar zoon financieel, kookt en gaat mee naar ijshockeytrainingen. Het is in ‘the best interest’ van de net meerderjarig geworden zoon dat eiseres in Nederland blijft. Als eiseres Nederland moet verlaten dan is dit een schending van het IVRK. [2] Daarnaast ziet eiseres haar dochter uit een eerdere relatie in Thailand regelmatig in Nederland. Verder is van belang dat eiseres vanaf 2014 bij de KFC heeft gewerkt. Zij heeft deze baan verloren door het intrekken van haar verblijfsvergunning, maar kan weer aan de slag als zij opnieuw een verblijfsvergunning heeft. Volgens eiseres legt de minister de hardheidsclausule zo restrictief uit dat deze haast illusoir is geworden.
10. Eiseres werpt ook de vraag op waarom de minister haar niet eerder heeft uitgezet, terwijl hij wist waar zij woont en werkte. Eiseres vindt het bestreden besluit daarnaast onzorgvuldig, omdat het zes maanden heeft geduurd voordat op het bezwaar is beslist. Ook zorgt het voor spanning dat de minister in het bestreden besluit heeft beslist dat eiseres het beroep niet in Nederland mag afwachten.
11. Tot slot stelt eiseres dat het terugkeerbesluit ten onrechte is opgelegd. Een terugkeerbesluit kan niet worden opgelegd aan een in Nederland verblijvende vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit geldt volgens eiseres ook, zoals hier het geval is, als het gaat om procedureel rechtmatig verblijf.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de minister het bezwaar tegen de afwijzing van een verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ongegrond heeft mogen verklaren.

Beoordelingskader

13. Bij een (veel) te laat ingediende aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd moet aan diverse voorwaarden worden voldaan. Zo moet de vreemdeling beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). [3] Een mvv is een soort inreisvisum. Deze voorwaarden zijn echter niet van toepassing als de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning weliswaar te laat is, maar wel is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd. [4] Deze redelijke termijn bedraagt twee jaar. [5]
14. Eiseres heeft ter zitting benadrukt dat zij niet te laat zou zijn geweest met het verzoek om verlenging van haar verblijfsvergunning. De Whatsapp-berichten die zij ter onderbouwing van haar standpunt heeft laten zien zijn echter niet gericht aan de IND, maar aan een (rechts)hulpverlener. Om deze reden is de minister terecht uitgegaan van een te late aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning. Eiseres heeft de aanvraag tot verlenging van haar verblijfsvergunning gedaan op 14 augustus 2023. Dit terwijl met het besluit van 20 mei 2021 de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht was ingetrokken vanaf 6 januari 2021. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag tot verlenging dusdanig laat is gedaan dat deze ook buiten de redelijke termijn van twee jaar ligt. Dit betekent dat eiseres in beginsel aan het mvv-vereiste moet voldoen. Zij heeft echter aangevoerd dat er redenen zijn om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Hierbij is van belang of sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Alleen als dit het geval is moet vervolgens een belangenafweging plaatsvinden. Ter zitting is tot slot nog een beroep gedaan op de menselijke maat.

Beschermenswaardig familie- of gezinsleven

15. De rechtbank stelt vast dat de minister voor de zoon van eiseres beschermenswaardig familieleven aanneemt. Dit is echter niet het geval voor haar dochter, die al meerderjarig was ten tijde van de aanvraag. Als de minister op grond van het jongvolwassenenbeleid vaststelt dat tussen een meerderjarig kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven bestaat (als bedoeld in artikel 8 van het EVRM) dan worden geen bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist. Als een meerderjarig kind
geengeslaagd beroep kan doen op het jongvolwassenenbeleid, beoordeelt de minister of dat kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven hebben op grond van het vereiste van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [6]
16. Voor de vraag of de dochter van eiseres onder het jongvolwassenenbeleid valt is van belang of zij aan de hiervoor geldende criteria voldoet. Het meerderjarige kind moet jongvolwassen zijn, met de ouder(s) in gezinsverband samenleven, niet in zijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien en geen zelfstandig gezin hebben gevormd. [7] Eiseres weerspreekt niet dat zij niet met haar dochter in gezinsverband samenleeft en dat haar dochter in haar eigen levensonderhoud voorziet. De minister heeft dus kunnen beslissen dat de dochter niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Om deze reden moet voor de dochter van eiseres sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de normale emotionele banden overstijgen. [8] In de beroepsgronden voert eiseres enkel aan dat zij haar dochter uit een eerdere relatie regelmatig in Nederland ziet. De minister heeft dit onvoldoende mogen achten om vast te kunnen stellen dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en daarmee om beschermenswaardig familieleven aan te nemen.

De belangenafweging

17. De minister is terecht overgegaan tot een belangenafweging, omdat voor de zoon van eiseres wel beschermenswaardig familieleven is aangenomen. De rechtbank overweegt dat de minister de betrokken belangen kenbaar heeft gewogen Anders dan eiseres stelt is geen sprake van een standaardmotivering. De minister is uitgebreid op de persoonlijke situatie van eiseres ingegaan en op wat in haar voordeel spreekt en wat in haar nadeel. In het voordeel van eiseres weegt de minister dat zij al jaren in Nederland woont en meerdere jaren rechtmatig verblijf heeft gehad. Eiseres heeft hier jarenlang gewerkt en heeft een Nederlands kind. Verder heeft zij geen misdrijven gepleegd. In het nadeel van eiseres weegt de minister onder meer mee dat zij al sinds 6 januari 2021 geen rechtmatig verblijf meer heeft. Eiseres is met het besluit van 20 mei 2021 opgedragen terug te keren naar Thailand maar zij heeft hiertoe geen inspanningen verricht. Daarnaast heeft eiseres de afgelopen 20 jaar niet onafgebroken rechtmatig verblijf gehad (slechts circa 12 van de 20 jaar). Ook beheerst eiseres de Nederlandse taal onvoldoende en heeft zij nooit het inburgeringsdiploma gehaald. Voor de zoon acht de minister van belang dat eiseres niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat zij veel contact met hem heeft. Hij is inmiddels achttien jaar. Het blijkt ook niet dat eiseres zorgt voor de opvoeding van haar zoon. De zoon woont al jarenlang bij zijn oma die de opvoeding en verzorgende taken op zich heeft genomen. De minister heeft al deze aspecten benoemd en in samenhang gewogen. Eiseres heeft tijdens de zitting meegedeeld dat de verstandhouding met haar ex-partner inmiddels is verbeterd en dat hij eventueel weer een relatie met haar wil als zij een verblijfsvergunning heeft. Dit laatste is echter niet relevant in het kader van deze belangenafweging. Alle aspecten in samenhang bezien maken dat de minister in dit geval de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. De beroepsgronden slagen niet.

Uitzetting?

18. De gemachtigde van eiseres heeft in de gronden van beroep het volgende opgenomen:
“(…)Tevens schending IVRK nu het in het redelijk belang /’best interest’ is van de net meerjarig geworden zoon dat zijn moeder alhier status en verblijf krijgt. Alsdan is Nederland het meest aangewezen land om het gezinsleven uit te oefenen instede Thailand.
Alsdan kan eiser zich beroepen op artt. 8 EVRM j0 17 en 23 BUPO nu gezin GBA vermelding heeft (ECLI:NL:RVS:2015:1044), +EH Jeunesse en Nunez. Waarom heeft verweerder klaagster niet uitgezet? Verweerder wist waar klaagster woont en werkt(e).”
19. Eiseres heeft niet uitgelegd of toegelicht waarop zij met het voorgaande precies een beroep wenst te doen. Als eiseres een beroepsgrond wenste in te dienen, dan had het op haar weg gelegen te verduidelijken wat er in de genoemde arresten en bepalingen is opgenomen en hoe dat zich verhoudt tot de zaak van eiseres. Vervolgens had zij moeten uitleggen waaraan het ontbreekt in het bestreden besluit en waarom dat zou maken dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Nu iedere toelichting ontbreekt, kan de rechtbank het voorgaande niet zien als een (onderbouwde) beroepsgrond, waarop een oordeel moet volgen. De rechtbank stelt wel vast dat eiseres (de minister) een vraag heeft gesteld. De minister is hier in het verweerschrift op ingegaan en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet langer rechtmatig verblijf in Nederland had en het daarom aan haar was om uit eigen beweging Nederland te verlaten binnen de hiervoor geldende termijn. [9] De rechtbank zal hierop verder niet ingaan.

Beroep op het IVRK

20. Eiseres stelt dat een (gedwongen) vertrek naar Thailand een schending van het IVRK meebrengt, omdat het in het belang van haar net meerderjarig geworden zoon is dat zij in Nederland status en verblijf krijgt. De minister moet bij maatregelen die gaan over kinderen de belangen van het kind meewegen. [10] De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft toegelicht waarom zij meent dat de minister dit niet (voldoende) heeft gedaan. De minister heeft het belang van de zoon van eiseres wel degelijk kenbaar meegewogen bij de belangenafweging (zie onder 17). Het belang van het kind, maakt op zichzelf niet dat de Nederlandse Staat altijd een verblijfsvergunning moet verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Beroep op de hardheidsclausule

21. Eiseres vindt dat de minister de hardheidsclausule zo restrictief uitlegt dat deze haast illusoir is geworden. De rechtbank overweegt dat de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 de minister de mogelijkheid biedt om een vreemdeling vrij te stellen van het mvv-vereiste in zeer uitzonderlijke individuele gevallen. Het is aan de vreemdeling om bijzondere en persoonlijke feiten en omstandigheden aan te voeren. De minister moet dan beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste indien de vreemdeling daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen. [11] De rechtbank overweegt dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd en dat niet op voorhand is vast te stellen dat eiseres aan alle materiële vereisten voldoet. De beroepsgrond slaagt niet.

De menselijke maat

22. Ter zitting heeft (de gemachtigde van) eiseres bij de afronding van de mondelinge behandeling opgemerkt dat gelet op de recente jurisprudentie van de Afdeling en de Hoge Raad een beroep wordt gedaan op de menselijke maat. Nog daargelaten dat deze grond te laat is opgeworpen, is deze grond onvoldoende geconcretiseerd en gemotiveerd. De grond faalt dan ook.

Terugkeerbesluit en zorgvuldigheid besluitvorming

23. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat de minister geen terugkeerbesluit kan opleggen aan een in Nederland verblijvende vreemdeling die (procedureel) rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank stelt vast dat al met het besluit van 20 mei 2021 (zie onder 2) tegen eiseres een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Hierbij is kenbaar gemaakt dat zij Nederland en het grondgebied van de Europese Unie [12] binnen vier weken moet verlaten. Eiseres heeft hier destijds geen rechtsmiddel tegen aangewend. De rechtbank concludeert dat het destijds opgelegde terugkeerbesluit nu nog doorwerkt [13] en in rechte vaststaat. De huidige beroepsprocedure kan daarom hoogstens tot gevolg hebben dat het terugkeerbesluit wordt opgeschort. [14] Hoewel de minister ook dit laatste betwist geldt hoe dan ook dat de beroepsgrond dat het terugkeerbesluit niet opgelegd kon worden niet kan slagen.
24. De rechtbank begrijpt dat de duur van de procedure voor eiseres spanning meebrengt. Dit is echter op zichzelf onvoldoende om de besluitvorming onzorgvuldig te achten.

Conclusie en gevolgen

25. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
26. De rechtbank stelt vast dat aan het verzoek om een voorlopige voorziening het belang is ontvallen, omdat met deze uitspraak op de hoofdzaak wordt beslist. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
27. Voor beide zaken is bij deze uitkomst geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan voor zover het de hoofdzaak betreft een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verdrag inzake de rechten van het kind.
3.Artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb).
4.Artikel 3.82, eerste lid, van het Vb.
5.Paragraaf B1/6.1 ad b van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc).
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145 r.o. 3.
7.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
8.Zie onder meer de uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (Azerkane t. Nederland), ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816, punt 64.
9.De minister verwijst naar artikel 61, eerste lid, van de Vw en artikel 62, eerste lid, van de Vw.
10.Artikel 3 van het IVRK.
11.Uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001 r.o. 4.4, 4.5.
12.Het gaat hierbij om de lidstaten van de Europese Unie zonder Ierland, maar aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.
13.Artikel 27, eerste lid, van de Vw.
14.Artikel 27, derde lid, van de Vw.