ECLI:NL:RBDHA:2025:7447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over asielaanvraag en overschrijding van beslistermijn door de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, die zowel de Syrische als de Libanese nationaliteit bezit, heeft beroep ingesteld omdat de minister niet binnen de gestelde termijn van acht weken na een eerdere uitspraak van de rechtbank een besluit heeft genomen op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, die geldt voor asielaanvragen van personen afkomstig uit Syrië en Libanon, is overschreden. Hierdoor is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15404
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 23 juli 2024.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak met de algemene asielprocedure moet aanvangen, en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag) bekend moet maken. Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.
Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 23 juli 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4

1.ECLI:NL:RBGEL:2024:4735.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Uit de asielaanvraag en het proces-verbaal van verhoor leidt de rechtbank af dat eiser zowel de Syrische als de Libanese nationaliteit bezit. Bij besluit van 11 december 20245 heeft de minister met ingang van 14 december 2024 een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld voor asielaanvragen voor personen afkomstig uit Syrië. Op grond van artikel 2 van het besluit tot instelling van het besluitmoratorium wordt de beslistermijn voor asielaanvragen van uit Syrië afkomstige vreemdelingen verlengd met een jaar tot ten hoogste 21 maanden.6 Bij besluit van 24 november 20247 heeft de minister met ingang van 29 november 2024 een besluitmoratorium ingesteld voor asielaanvragen van personen afkomstig uit Libanon. In beginsel zou dit betekenen dat de minister nu niet op de aanvraag van eiser hoeft te beslissen. Echter, op het moment dat eiser (wederom) beroep in stelde tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, was de maximale beslistermijn van 21 maanden overschreden.8
5. Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling en de gelding van het besluitmoratoria voor asielaanvragen van personen afkomstig uit Syrië en/of Libanon, is het beroep van eiser dus kennelijk ontvankelijk en gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
6. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.9
7. Zoals in rechtsoverweging 4. door de rechtbank is vastgesteld, is de maximale beslistermijn van 21 maanden overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.10 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
8. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 202011.

4.ECLI:NL:RVS:2021:774.

5 Staatscourant van 13 december 2024, nr. 41538.
6 Artikel 43, eerste lid, van de Vw.
7 5 Staatscourant van 28 november 2024, nr. 38599.
8 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
9 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
10 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. Eiser heeft de rechtbank verzocht om “de hoogte van de dwangsom vast te stellen”. De rechtbank begrijpt dit aldus, dat eiser verzoekt om de verbeurde rechterlijke dwangsom van € 7.500,- vast te stellen. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming12 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer wordt gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bevoegdheid tot het vaststellen van een reeds verbeurde dwangsom is dus niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 29 april 2020.13 Dat betekent dat eiser de bestuursrechter niet kan vragen om de verbeurde dwangsom vast te stellen, maar zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
10. De rechtbank verbindt in deze zaak aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.14 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
11. Voor zover eiser tevens heeft bedoeld om de rechtbank te verzoeken de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen, overweegt de rechtbank het volgende.
12. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 202215 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
12
Kamerstukken II2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.
14 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 april 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.