ECLI:NL:RBDHA:2025:7465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2025 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de eiser en om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft overwogen dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de minister heeft onderbouwd met zowel zware als lichte gronden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware gronden feitelijk juist zijn en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. De eiser heeft aangevoerd dat een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19180

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag. [1] Er is namelijk sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen de rechtbank hieronder zal bespreken. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
3. Verweerder heeft ter onderbouwing van het onttrekkingsrisico als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. De lichte gronden behoeven dan ook niet te worden besproken.
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend en hij ervaart problemen bij het onderbouwen van die aanvraag terwijl hij in bewaring verblijft. Ook stelt eiser dat hij ademhalingsproblemen heeft, wat te maken heeft met geelzucht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico te ondervangen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken terwijl hij destijds ook in een asielprocedure zat. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. Ten aanzien van eisers medische omstandigheden heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is en dat in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is waar eiser een beroep op kan doen.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.