ECLI:NL:RBDHA:2025:7480
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning familie en gezin
Op 14 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en de minister van Asiel en Migratie. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel 'familie en gezin', welke door de minister op 14 november 2024 was afgewezen. Hiertegen had de verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak zou aanvankelijk op 10 april 2025 op zitting worden behandeld, maar partijen gaven toestemming om de zaak buiten zitting af te doen op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Awb een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De minister had in een brief van 9 april 2025 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. Aangezien er geen geschil meer bestond over de uitzetting van de verzoekster, werd de voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter verbood de minister om verzoekster uit te zetten tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 april 2025, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.