ECLI:NL:RBDHA:2025:7483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24/6432 (VoVo) en AWB 25/3033 (Beroep)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake verblijfsvergunning voor zelfstandige arbeid

In deze zaak heeft verzoeker een verblijfsvergunning aangevraagd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Het primaire besluit van 15 maart 2024, waarbij deze aanvraag werd afgewezen, leidde tot bezwaar van verzoeker. De minister van Asiel en Migratie verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk met het besluit van 31 januari 2025. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 februari 2025 behandeld, maar de zitting werd aangehouden omdat verzoeker geen tolk had en rechtskundige bijstand wilde inschakelen. De behandeling werd voortgezet op 6 maart 2025, waarbij de voorzieningenrechter concludeerde dat nader onderzoek niet nodig was en uitspraak deed op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk was, omdat de schriftelijke machtiging die nodig was om het bezwaar in te dienen niet was overgelegd. Verzoeker had wel een kopie van een machtiging overgelegd, maar de voorzieningenrechter stelde vast dat deze niet in het dossier van verweerder was opgenomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat de machtiging was verzonden en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/6432 (voorlopige voorziening) en AWB 25/3033 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.F. van der Lubbe).

Procesverloop

1. Verzoeker heeft een verblijfsvergunning aangevraagd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Met het primaire besluit van 15 maart 2024 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Met het bestreden besluit van 31 januari 2025 is het bezwaar van verzoeker door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, zodat het al aanhangige verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: verzoeker en S. Aboulouafa als gemachtigde van verweerder.
4. Omdat verzoeker tijdens de zitting van 7 februari 2025 niet beschikte over een tolk en om verzoeker in de gelegenheid te stellen rechtskundige bijstand in te schakelen, is door de voorzieningenrechter besloten tot aanhouding van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek is tijdens de zitting van 6 maart voortgezet. Aan de zitting van 6 maart hebben deelgenomen: verzoeker, E. Battaloglu als tolk en de gemachtigde van verweerder. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met de procedures van verzoeker bekend onder nummers AWB 25/3182 (voorlopige voorziening) en AWB 25/3033 (beroep).
5. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het standpunt van verweerder
6. Het bezwaar van verzoeker is niet-ontvankelijk omdat bij de indiening niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Een bezwaar kan op grond van deze voorwaarden alleen worden ingediend door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde, zijn referent of een advocaat. [1] Het bezwaar van verzoeker is ingediend door [A] . Bij indiening van zijn bezwaar heeft verzoeker geen schriftelijke verklaring overgelegd dat [A] gemachtigd was om namens verzoeker een bezwaarschrift bij verweerder in te dienen.
7. Bij herstelverzuimbrief van 2 oktober 2024 heeft verweerder (de gemachtigde van) verzoeker in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen 2 weken te herstellen en (alsnog) een schriftelijke machtiging te overleggen. Dit is niet gebeurd waardoor het bezwaarschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Voor zover verzoeker stelt dat hij de herstelverzuimbrief niet heeft ontvangen, blijkt uit het postverzendings(registratie)systeem van verweerder (Indigo) dat deze herstelverzuimbrief op 3 oktober 2024 aan het adres van de (gestelde) gemachtigde is toegezonden. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de herstelverzuimbrief niet door verzoeker en/of zijn gemachtigde is ontvangen. Het bezwaar is daarom (kennelijk) niet ontvankelijk gelet op artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het standpunt van verzoeker
8. Verzoeker voert in beroep aan dat zijn gemachtigde heeft aangegeven wel (tijdig) een schriftelijke machtiging aan verweerder te hebben overgelegd, maar dat deze schriftelijke machtiging kwijt is geraakt binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Om zijn stelling te bewijzen heeft verzoeker een kopie van deze schriftelijke machtiging, gedateerd 3 april 2024, overgelegd.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het door verweerder aangeleverde dossier geen (kopie van een) schriftelijke machtiging is opgenomen. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat tussen partijen in geschil is of poststukken, in het bijzonder de schriftelijke machtiging en de herstelverzuimbrief, de beoogde ontvanger hebben bereikt.
10. In zijn verweerschrift heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht gewezen op zijn postverzendings(registratie)systeem Indigo dat, volgens vaste jurisprudentie [2] , als deugdelijk is bestempeld. Met het overleggen van een uitdraai in Indigo heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de herstelverzuimbrief op 3 oktober 2024 aan de (gestelde) gemachtigde van verzoeker is verzonden. Gelet op zowel de inhoud van het door verweerder overgelegde dossier als gelet op de overgelegde uitdraai uit Indigo, is het aan verzoeker om aan te tonen dat de schriftelijke machtiging is verzonden aan verweerder. Hoewel verzoeker daar uitgebreid toe in de gelegenheid is gesteld, is niet gebleken dat de schriftelijke machtiging wel aan verweerder is overgelegd.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker geen schriftelijke machtiging heeft overgelegd. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.artikel 70, lid 1 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie onder andere de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10531 (bevestigd in Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) 1 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3343.