ECLI:NL:RBDHA:2025:7490
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 mei 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de beslissing van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 11 maart 2025 de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dit houdt in dat de rechtbank van mening is dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de Duitse asielprocedure, inclusief de rechtsbijstand, voldoet aan de Procedurerichtlijn, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank legt uit dat Nederland op 9 januari 2025 een verzoek om terugname bij Duitsland heeft ingediend, dat door Duitsland op 22 januari 2025 is aanvaard. De eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet slagen. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een overdracht onevenredig hard zouden maken. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.