ECLI:NL:RBDHA:2025:7515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
NL24.8362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2024, waarin de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleende met ingang van 1 november 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum. De rechtbank heeft het beroep aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen die zijn gesteld bij een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem op 19 oktober 2023. In een latere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 januari 2025 werd geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel bepaald wordt door het moment waarop een vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Partijen hebben ingestemd om zonder zitting uitspraak te doen.

De rechtbank stelt vast dat er geen geschil meer is over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Beide partijen zijn het erover eens dat de juiste ingangsdatum 24 oktober 2022 is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum vast op 24 oktober 2022. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 907,-. De rechtbank ziet geen reden om een lagere wegingsfactor toe te passen, aangezien het geschilpunt niet licht van aard is, wat blijkt uit de gestelde prejudiciële vragen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8362
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: E. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 1 november 2022.
1.2.
Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep aangehouden in afwachting van het antwoord op de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 oktober 2023.2
1.4.
In de uitspraak van 20 januari 20253 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zo moet worden uitgelegd dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel wordt bepaald door het moment dat een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt.
1.5.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aan te geven wat voor gevolgen laatstgenoemde uitspraak voor de zaak van eiser heeft. De minister heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de minister in het bestreden besluit de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte heeft vastgesteld op 1 november 2022. Partijen zijn het erover eens dat de juiste ingangsdatum 24 oktober 2022 is.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is vastgesteld op 1 november 2022. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum vast te stellen op 24 oktober 2022.
4. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden om wegingsfactor 0,25 toe te passen, zoals de minister heeft verzocht. De rechtbank acht het geschilpunt namelijk niet zeer licht van aard. Dit blijkt alleen al uit de omstandigheid dat hierover prejudiciële vragen zijn gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 1 november 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast op 24 oktober 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde het bestreden besluit; en
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.