ECLI:NL:RBDHA:2025:7518
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsrecht door gebrek aan contact met gemachtigde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan over het beroep van een eiser tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 11 oktober 2021 het EU-verblijfsrecht van de eiser beëindigd, hem opgedragen Nederland te verlaten en hem ongewenst verklaard. Het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd op 7 mei 2024 ongegrond verklaard. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar op 6 maart 2025 heeft de gemachtigde van de eiser laten weten dat zij niet zal verschijnen op de geplande zitting, omdat er al enige tijd geen contact meer is met de eiser. De minister heeft aangegeven geen zitting nodig te achten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling belang heeft bij zijn procedure zolang er contact is met zijn gemachtigde. Aangezien de gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer te hebben met de eiser, concludeert de rechtbank dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn verblijfsrecht, vertrekplicht en ongewenstverklaring. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.