Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Oezbeekse eiser door de Rechtbank Den Haag. Eiser heeft op 16 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarbij hij stelt dat hij de Oezbeekse nationaliteit heeft en dat hij in gevaar verkeert bij terugkeer naar Oezbekistan. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 april 2024 afgewezen, wat eiser niet accepteert en hiertegen beroep instelt. De rechtbank behandelt het beroep op 11 maart 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser heeft een nieuw asielmotief ingebracht, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden voor nader onderzoek naar dit motief. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan te vrezen heeft voor problemen met een zakenpartner of vanwege zijn verblijf in het buitenland. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en moet terugkeren naar Oezbekistan. De uitspraak is gedaan door rechter E.E.M. van Abbe en is openbaar gemaakt op 15 april 2025.