In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 13 november 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing te laat kwam. Eiser heeft de minister op 18 februari 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten toegekend, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 16 april 2025.