ECLI:NL:RBDHA:2025:7561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
23/6373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vaststelling van draagkracht bij toekenning van bijzondere bijstand

In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn draagkracht bij de toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden een gebrek vertoont en stelt het college in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. Eiser, die onder bewind staat, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van bewindvoering. Het college heeft bijzondere bijstand toegekend, maar eiser is van mening dat zijn draagkracht ten onrechte is vastgesteld op € 90,99 per maand. De rechtbank heeft op 24 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was, maar het college niet. De rechtbank oordeelt dat het college bij de beoordeling van de draagkracht ook rekening moet houden met de eigen bijdrage die eiser betaalt voor zijn verblijf in een instelling. De rechtbank geeft het college acht weken de tijd om het gebrek te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6373
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden, het college

(gemachtigde: O.J. Massalova).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn draagkracht bij de toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Daarbij komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit een gebrek vertoont
.De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.1.
Met het besluit van 3 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het college bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en de eenmalige bankkosten toegekend voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024, waarbij rekening is gehouden met een draagkracht uit inkomen van € 90,99 per maand. Met het besluit van 7 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig. Het college was niet vertegenwoordigd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser staat onder bewind bij Fidinda CBM B.V.. Zijn bewindvoerder heeft op
13 juni 2023 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van bewindvoering. De kosten van bewindvoering bedragen € 125,54 per maand. Het inkomen van eiser bestaat uit een WAO-uitkering met een aanvulling op grond van de Toeslagenwet. Bij de aanvraag heeft eiser uitkeringsspecificaties overgelegd van april 2023 en van mei 2023. Zijn netto-uitkering is € 1.126,28. Na aftrek van de eigen bijdrage vanwege verblijf in een instelling ter hoogte van € 533,67, houdt eiser een bedrag van € 592,61 over.
2.1.
Het college heeft met het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar met het bestreden besluit, bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 34,55 per maand. Het college is van mening dat de draagkracht van eiser zorgvuldig is vastgesteld op grond van de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2022 (de beleidsregels).

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert aan dat zijn draagkracht ten onrechte is vastgesteld op
€ 90,99 per maand. Hij vindt het oneerlijk dat hij zelf voor de verplichte bewindvoeringskosten moet betalen. Hij wil na 19 jaar wat geld voor zich zelf overhouden. Eiser vindt dat de gemeente Leiden slecht omgaat zijn inwoners. Eiser heeft daarnaast ook problemen als gevolg van schulden.
3.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw gaat het, ter beantwoording van de vraag of er recht is op bijzondere bijstand, onder meer om de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen of het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.2.
Niet in geschil is dat de bewindvoeringskosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd, zich voordoen, dat deze kosten noodzakelijk zijn en dat zij voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In geschil is of eiser over voldoende draagkracht beschikt om de bewindvoeringskosten (gedeeltelijk) zelf te betalen.
3.3.
De bijstandverlenende instantie heeft bij de vaststelling van de draagkracht een zekere beoordelingsruimte. [1] Het college heeft voor de wijze waarop de draakgracht wordt berekend beleid gemaakt dat is neergelegd in de beleidsregels.
3.4.
In artikel 6 van de beleidsregels is, onder andere, opgenomen dat:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk hebben de personen, die een inkomen (exclusief vakantietoeslag) hebben tot 110% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag) en die geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34, derde lid, van de wet genoemde vermogensgrens geen draagkracht. De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de dag van de aanvraag. De draagkracht kan worden bijgesteld als er zodanige wijzigingen in de financiële situatie zijn dat de eerder vastgestelde draagkracht redelijkerwijs niet gehandhaafd kan worden.
Indien belanghebbende een hoger inkomen heeft dan 110% van de bijstandsnorm wordt de draagkracht vastgesteld op 20% van het meerinkomen tot 130% van de bijstandsnorm, 50% van het meerinkomen tussen 130% en 150% van de bijstandsnorm en 100% van het meerinkomen voor zover dat meer bedraagt dan 150% van de bijstandsnorm.
3.5.
Het inkomen van eiser is vastgesteld op € 1.126,28 per maand. Na aftrek van de eigen bijdrage ter hoogte van € 533,67 voor het verblijf in een instelling blijft er € 592,60 over. De voor eiser geldende norm is 110% van de bijstandsnorm voor iemand die verblijft in een instelling (in 2023 was dit € 385,24 min 5% vakantiegeld), te weten € 405,71. Het meerinkomen is daarom vastgesteld op € 592,61 – € 405,71 = € 186,90 per maand.
3.6.
Uit artikel 6 van de beleidsregels volgt dat de draagkracht uit inkomen van eiser €90,99 bedraagt en als volgt wordt berekend:
20% over het inkomen tussen de 110-130% = 20% van €73,77 = € 14,75 +
50 % over het inkomen tussen de 130-150% = 30% van 73,77 = €36,88 +
100% over het inkomen van meer dan 150% = 100% van € 39,36 = € 39,36 +
= €90,99
3.7.
Gelet op het voorgaande heeft het college op zichzelf beschouwd correct toepassing gegeven aan de beleidsregels met betrekking tot het vaststellen van de draagkracht. De rechtbank is echter tevens van oordeel dat het college bij beoordeling van de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, en dus bij de beoordeling van de draagkracht, ook rekening dient te houden met de eigen bijdrage die eiser betaalt voor zijn verblijf in een instelling. Uit de stukken is namelijk gebleken dat eiser een eigen bijdrage betaalt ter hoogte van € 533,67. Het college heeft toepassing gegeven aan de norm van een alleenstaande die verblijft in een instelling, ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Pw. Uitgaande van dit bedrag heeft het college de van toepassing zijnde bijstandsnorm uiteindelijk vastgesteld op € 405,71. Het is echter onduidelijk gebleven welke vaste lasten in de eigen bijdrage ter hoogte van € 533,67 voor het verblijf in een instelling zijn inbegrepen, en welke kosten van levensonderhoud eiser precies zelf dient te dragen. Eiser heeft in dit verband gesteld dat hij zelf boodschappen doet. Deze gegevens zijn van belang bij beantwoording van de vraag of het college op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 35, eerste lid, van de Pw.
3.8.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Het college kan het gebrek herstellen door de in 3.7 bedoelde gegevens alsnog in het geding te brengen, en aan de hand daarvan te bezien of de draagkracht moet worden bijgesteld. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556 en 19 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:110.