ECLI:NL:RBDHA:2025:7640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 22 februari 2025, werd eerder getoetst in een uitspraak van 11 maart 2025. De rechtbank behandelt het beroep op 29 april 2025, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 4 maart 2025. Eiser heeft verzocht om aanvullende stukken, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht is om alle eerdere gegevens te overleggen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom deze stukken relevant zijn voor zijn beroep. De rechtbank concludeert dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de aanvraag voor een laissez-passer voor eiser al sinds juli 2023 loopt zonder resultaat. De minister heeft echter stappen ondernomen om de aanvraag te bespoedigen. De rechtbank ziet geen reden om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is op 22 februari 2025 opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 11 maart 2025. [1]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
1.1.
Uit de uitspraak van 11 maart 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (4 maart 2025) rechtmatig is.
Heeft de minister alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
2. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de minister bepaalde stukken aan het dossier te laten toevoegen. Eiser vraagt om een overzicht van de eerdere in bewaring doorgebrachte perioden en de daarbij horende eerdere uitspraken van de rechtbank, de aan eiser te verstrekken verklaring in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn [3] en de schriftelijke rappels.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister bij een vervolgberoep, anders dan bij een eerste beroep, in beginsel slechts een voortgangsrapportage in het digitale dossier plaatst. [4] Dit houdt echter niet in dat er geen andere stukken relevant kunnen zijn maar er bestaat geen verplichting voor de minister om alle gegevens uit voorgaande maatregelen en beroepen te overleggen. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiser is om te onderbouwen waarom de door hem gevraagde stukken relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep. [5] Eiser heeft dit niet gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister terecht stelt dat de stukken en uitspraken inzake eerdere bewaringsmaatregelen niet zonder meer relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep. Deze hebben namelijk betrekking op andere periodes dan de periode die in deze procedure ter toetsing voorligt. Wat betreft de verklaring in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is de rechtbank het met de minister eens dat het onduidelijk is op welke verklaring eiser doelt en waarom deze verklaring relevant is voor beoordeling van dit beroep. Ten aanzien van de schriftelijke rappels is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende blijken uit de voortgangsrapportage. De rechtbank ziet geen reden om aan dit overzicht van de schriftelijke rappels te twijfelen. Op de zitting heeft de minister bovendien toegelicht dat deze niet aan het digitale dossier toegevoegd kunnen worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat omdat zijn verwijdering naar Gambia vastloopt en het niet bekend is wanneer daar verandering in komt. De aanvraag voor een laissez-passer (lp) voor eiser is al op 26 juli 2023 ingediend bij de Gambiaanse autoriteiten, maar dit heeft nog steeds niet tot de afgifte van een lp geleid.
3.1.
De minister heeft op de zitting toegelicht dat op 14 november 2024 een nieuw traject is gestart in het kader van eisers lp-aanvraag, namelijk een schriftelijke presentatie. Dit traject is gestart omdat eiser op die datum wederom geweigerd heeft om in persoon gepresenteerd te worden. Door over te schakelen naar een schriftelijke presentatie, gebaseerd op vingerafdrukken, probeert de minister op deze manier een lp voor eiser te verkrijgen. De rechtbank merkt op dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat het systeem in Gambia waarmee vingerafdrukken worden gecontroleerd een storing heeft maar dat de autoriteiten bezig zijn met het overgaan op een ander biometrisch systeem. Op 25 april 2025 heeft de consul aangegeven te zullen rapporteren bij de binnenlandse autoriteiten in de hoofdstad van Gambia. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat dit herstel dusdanig lang gaat duren dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser zijn uitzetting zelf kan bespoedigen door mee te werken, maar dit tot op heden niet heeft gedaan. Dat de lp-aanvraag van 26 juli 2023 dateert, maakt dit niet anders. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze aanvraag eerder gericht was op een presentatie in persoon, en pas op 14 november 2024 is overgeschakeld naar een schriftelijke presentatie. Aan de lange procedure van de lp-aanvraag kan dus niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het geen kans van slagen heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 11 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3893.
2.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
4.Zie het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, artikel 8.4 en 8.5.
5.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.