ECLI:NL:RBDHA:2025:7672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL24.31834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over asielaanvraag en besluitmoratorium

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een beroep van de geopposeerde, die stelt dat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had eerder op 12 november 2024 het beroep gegrond verklaard en de opposant opgedragen binnen acht weken een besluit te nemen. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, zonder te verzoeken om een zitting. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij de zaak niet zonder zitting had kunnen afdoen, omdat er stukken in het dossier zijn die erop wijzen dat de geopposeerde onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) valt, en niet onder het besluitmoratorium. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak niet juist was, omdat de uitkomst van de zaak niet zonder redelijke twijfel vaststond. Het verzet is gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak vervalt. De zaak zal nu verder worden behandeld op een zitting.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31834
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en veiligheid, opposant
(gemachtigde: F.P. Dalhuizen), en
[geopposeerde], V-nummer: [V-nummer] , geopposeerde (gemachtigde: mr. S.J. Koolen).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat geopposeerde heeft ingediend, omdat opposant volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de aanvraag).
In de uitspraak van 12 november 2024 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en opposant opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 november 2024 het beroep gegrond verklaard, omdat geopposeerde onder het besluitmoratorium van 28 februari 20221 zou vallen. Op grond van dit besluitmoratorium is de beslistermijn van asielaanvragen voor vreemdelingen uit Oekraïne verlengd met een jaar. Dit besluitmoratorium is nadien verlengd met zes maanden.2 Op grond van het besluitmoratorium en gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 43 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zou de beslistermijn op de aanvraag van eiser op 24 februari 2024 geëindigd zijn. Geopposeerde heeft opposant na de datum in gebreke gesteld en meer dan twee weken daarna beroep ingesteld. Het beroep was volgens de rechtbank daarom kennelijk gegrond.
1. Kamerbrief van 28 februari 2022 gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk 3873823.
2 Kamerbrief van 16 maart 2023 gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk 4506368.
2. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2024 niet juist was.
4. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2024 niet juist, omdat ten onrechte is geoordeeld dat geopposeerde onder het besluitmoratorium valt. Geopposeerde is weliswaar uit Oekraïne gevlucht toen de oorlog uitbrak, hij heeft echter de Syrische nationaliteit. Opposant stelt dat geopposeerde onder de reikwijdte van Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn Tijdelijke bescherming, hierna: RTB) valt. Volgens opposant wordt de beschikking op de asielaanvraag aan personen met tijdelijke bescherming op grond van artikel 43a, eerste lid, van de Vw gegeven op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming. Dat betekent volgens opposant dat in dit geval de beslistermijn nog niet is aangevangen, de ingebrekestelling daarom prematuur is en het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is.
5. De rechtbank merkt op dat er in het dossier verschillende stukken aanwezig zijn die erop wijzen dat geopposeerde onder de RTB zou vallen, en niet onder het besluitmoratorium. Ook merkt de rechtbank op dat deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, op 17 juli 2024 al uitspraak heeft gedaan in een eerder beroep niet tijdig beslissen waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat geopposeerde onder het besluitmoratorium valt.3 Dit oordeel heeft de rechtbank herhaald in de uitspraak van 12 november 2024.
6. De rechtbank is het eens met opposant dat de rechtbank de zaak niet zonder zitting had kunnen afdoen. Door de stukken in het dossier die erop duiden dat geopposeerde onder de RTB zou vallen niet bij de beoordeling van het beroep te betrekken, is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat de uitkomst van de zaak zonder redelijke twijfel vaststond.
7. Dit betekent dat opposant hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 12 november 2024 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
8. De zaak wordt nu verder behandeld door de rechtbank op een zitting. Opposant krijgt hierover nog bericht. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit nog niet direct betekent dat de rechtbank opposant gelijk zal geven met zijn beroep. Dat moet nog beoordeeld worden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier
.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.