ECLI:NL:RBDHA:2025:7673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en geen rechtmatig verblijf in Nederland, heeft tegen het besluit van 9 april 2025 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 april 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en een tolk was ook aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser en dat deze gronden feitelijk juist zijn. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure naar Marokko, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18461

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1985 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben
2. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. De voor de maatregel gekozen grondslag is daarom juist. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Voor zover uit de motivering van de maatregel zou kunnen worden afgeleid dat verweerder ook de zware grond 3f heeft tegengeworpen, heeft verweerder ter zitting desgevraagd toegelicht deze grond niet te handhaven.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Ter zitting is gebleken dat de op 22 april 2025 verkregen kopie van het Marokkaanse paspoort van eiser via de Liaison in Italië, pas op 29 april 2025 is verstuurd aan de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder had deze kopie eerder moeten toesturen omdat dit de afgifte van een laissez-passer(lp) voor eiser bespoedigt.
6. Voor de beoordeling van de voortvarendheid is van belang dat ten aanzien van het geheel aan handelingen ter voorbereiding van de uitzetting voldoende voortvarendheid is betracht. Eiser is op 9 april 2025 op de huidige grondslag in bewaring gesteld. Op die datum heeft verweerder eveneens een eerste uitzettingshandeling verricht door met eiser een vertrekgesprek te voeren. Uit dit vertrekgesprek blijkt dat eiser zijn moeder zal vragen een kopie van zijn paspoort te verstrekken. Uit de brief van verweerder van 28 april 2025 volgt dat eiser op 15 april 2025 bij de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek heeft gemeld dat zijn moeder geen kopie van zijn paspoort heeft en dat verweerder op 22 april 2025 een kopie van het paspoort heeft verkregen via de Liaison te Italië. Ter zitting heeft verweerder gemeld dat deze kopie op 29 april 2025 aan de Marokkaanse autoriteiten is gestuurd in verband met de eerdere ingediende lp-aanvraag voor eiser. Het enkele feit dat de kopie van het paspoort op 29 april 2025 is toegestuurd maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. Gelet op het geheel van de door verweerder verrichte uitzettingshandelingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoend voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.