ECLI:NL:RBDHA:2025:7675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Somalische vreemdeling, eiser, die was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie en was bedoeld ter uitvoering van de Dublinverordening, waarbij eiser zou worden overgedragen aan Duitsland. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 29 april 2025 was opgeheven vanwege de overdracht aan Duitsland, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel de zware als de lichte gronden, niet door eiser zijn betwist en feitelijk juist zijn. De rechtbank concludeert dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel rechtvaardigt. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de maatregel disproportioneel is en dat hij medische klachten heeft, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Eiser heeft niet aangetoond dat de maatregel onrechtmatig was en het beroep is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19176

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De maatregel is op 29 april 2025 beëindigd vanwege de overdracht aan Duitsland.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich daar niet laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Op het moment dat de maatregel werd opgelegd stond het besluit om eiser ter uitvoering van de Dublinverordening over te dragen in rechte vast. De voor de maatregel gekozen grondslag 59a, eerste lid, van de Vw is in zoverre dan ook juist. In de maatregel is overwogen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft daartoe als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het significante risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
5. Eiser wijst in zijn aanvullend beroepschrift van 29 april 2025 op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat in alle gevallen moet worden beoordeeld of een maatregel mogelijk disproportioneel is. In het geval de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen heeft aangevoerd moet verweerder, ook indien volgens hem niet kan worden volstaan met een lichter middel, beoordelen of de maatregel niet onevenredig bezwarend is. Eiser wijst op zijn verklaringen dat hij niet naar Somalië terug kan keren en dat hij geld ontvangt van COa. [3] Eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische gesteldheid en dat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij naar Duitsland wil vertrekken. Eiser zegt dat hij zelfstandig in staat is om naar Duitsland te reizen en dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel.
6. Verweerder heeft in de maatregel overwogen dat de door eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel genoemde medische klachten geen aanleiding zijn om de bewaring achterwege te laten. Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op de in het detentiecentrum Rotterdam aanwezige medische zorgvoorzieningen. Verweerder heeft in zoverre dan ook niet hoeven volstaan met een lichter middel. Eiser heeft in beroep niet geconcretiseerd waarom deze overwegingen niet toereikend zijn.
7. Voor zover eiser stelt dat hij bereid en in staat is om zelfstandig naar Duitsland te vertrekken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de motivering van de maatregel voldoende uiteen heeft gezet waarom het risico van onttrekking aan het toezicht in dit geval niet kan worden ondervangen met het toepassen van een lichter middel. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser eerder niet wilde meewerken aan overdracht naar Duitsland omdat eiser zei te willen terugkeren naar Somalië. Eiser heeft zich daarna aangemeld bij IOM [4] om vervolgens weer af te zien van zijn voorgenomen terugkeer. Eiser heeft hierna niet opnieuw contact gezocht met DT&V [5] voor een overdracht naar Duitsland. Verweerder concludeert daarom terecht dat eisers vrijwillige medewerking aan de overdracht onvoldoende aannemelijk is.
8. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser tijdens het gehoor geen omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. In beroep heeft eiser dat evenmin gedaan.
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Centraal Orgaan asielzoekers.
4.De Internationale Organisatie voor Migratie.
5.Dienst Terugkeer & Vertrek.