ECLI:NL:RBDHA:2025:77

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van een ongewenst verklaarde vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Roemeense vreemdeling, was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 26 december 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser stelde dat de minister zijn inspanningsverplichting had geschonden door geen adequate maatregelen te nemen om te voorkomen dat hij na zijn detentie in bewaring werd gesteld. De rechtbank overwoog dat de minister erkende dat hij zijn inspanningsverplichting had geschonden, maar dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren dat eiser eerder aan Roemenië zou zijn overgedragen als de inspanningsverplichting was nageleefd. Eiser werd ook verweten dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef en dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 26 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1973 en de Roemeense nationaliteit te hebben.
Inspanningsverplichting en de informatieplicht
2. Eiser stelt dat verweerder de inspanningsverplichting heeft geschonden. Verweerder wist op 2 december 2024 dat de gevangenisstraf van eiser zou eindigen op 26 december 2024. Verweerder was dan ook vanaf 2 december 2024 gehouden om inspanningen te verrichten om te voorkomen dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring zou worden gesteld. Verweerder heeft echter tijdens deze periode geen inspanningen verricht. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij zijn inspanningsverplichting heeft geschonden.
3. Eiser voert verder aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet overeenkomstig artikel 5.3, eerste lid, van het Vb [1] aan hem heeft uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 24 juli 2024 volgt dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet. [3]
4. Het niet voldoen aan de inspanningsplicht en de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de te maken belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Ten aanzien van de geschonden inspanningsverplichting, overweegt de rechtbank dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan dat eiser eerder zou zijn overgedragen aan Roemenië als verweerder zijn inspanningsverplichting niet had geschonden. Daarbij komt dat verweerder na het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van eisers overdracht. Op 27 december 2024 heeft verweerder aan het Openbaar Ministerie (OM) verzocht om eventueel bezwaar tegen het vertrek van eiser kenbaar te maken. Op 30 december 2024 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gehouden en heeft verweerder een vlucht naar Roemenië aangevraagd. Op 31 december 2024 is een vluchtakkoord ontvangen. Eiser wordt op korte termijn, 7 januari 2025, overgedragen.
6. Over de schending van de informatieplicht, overweegt de rechtbank als volgt. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van de informatiebrief, in een taal die hij voldoende machtig is, op de hoogte gesteld van de redenen van de maatregel van bewaring, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
7. Tot slot weegt het in het voordeel van verweerder dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken als hij niet in bewaring verblijft. Eiser is ongewenst verklaard en verbleef dan ook onrechtmatig in Nederland. Daarbij komt dat hij ervan wordt verdacht dat hij op 23 juli 2024 een nieuwe woninginbraak heeft gepleegd, waarvoor hij op 31 oktober 2024 is veroordeeld door de rechtbank Rotterdam. Het onttrekkingsrisico zal de rechtbank hieronder nader bespreken.
Gronden van de maatregel
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Als zware gronden [4] staat daartoe in de maatregel vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h: tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [5] wordt vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist alle zware en lichte gronden.
10. De rechtbank is ten aanzien van zware grond 3b van oordeel dat deze zware grond feitelijk juist is. Eiser heeft verklaard dat hij sinds 20 juli 2024 in Nederland verblijft. Hij is echter bij besluit van 17 oktober 2013, uitgereikt aan eiser op 24 oktober 2013, ongewenst verklaard. Voor zover eiser veronderstelt dat de ongewenstverklaring voor een duur van 10 jaar was opgelegd, volgt dit niet uit de beschikking. De ongewenstverklaring blijft van kracht totdat deze wordt opgeheven. Eiser verbleef dus onrechtmatig in Nederland. Niet is gemotiveerd betwist dat hij zich niet heeft gemeld bij de bevoegde autoriteiten. Ook zware grond 3h is feitelijk juist. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het tekstblok bij deze zware grond niet is gemotiveerd dat uit de ongewenstverklaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Verweerder heeft er evenwel terecht op gewezen dat in de gehele maatregel van bewaring voldoende is toegelicht dat uit deze zware grond ook een onttrekkingsrisico volgt. Ondanks de ongewenstverklaring verblijft eiser immers in Nederland. Hij houdt zich daarmee niet aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast is hij op 31 oktober 2024 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor een woninginbraak, gepleegd op 23 juli 2024. De ongewenstverklaring is tegen eiser uitgevaardigd, omdat hij ook in het verleden meerdere keren is veroordeeld voor woninginbraken. De lichte grond 4c is eveneens feitelijk juist en voorzien van een nadere toelichting. Dat hij wel een verblijfplaats heeft in Duitsland, maakt niet dat verweerder deze grond niet kan tegenwerpen. Eiser staat namelijk niet ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP).
11. De gronden 3b, 3h en 4c kunnen de conclusie rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzetting zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat is aangevoerd over de lichte grond 4d behoeft daarom geen bespreking.
Zicht op overdracht
12. Eiser stelt tot slot dat zicht op overdracht ontbreekt, omdat uit het dossier niet blijkt of verweerder aan het OM heeft gevraagd of het OM bezwaar heeft tegen eisers overdracht. Verweerder heeft ter zitting de correspondentie met het OM aan het dossier toegevoegd. Hieruit volgt dat verweerder op 27 december 2024 heeft gevraagd of er bezwaar bestaat tegen eisers overdracht. Op 30 december 2024 is gereageerd dat het OM geen bezwaar hebben. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat zicht op overdracht ontbreekt.
Ambtshalve toetsing
13. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 januari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:2979.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.