ECLI:NL:RBDHA:2025:7704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die zonder rechtmatig verblijf in Nederland was. De eiser, geboren in 2001 en van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 23 april 2025 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring werd gesteld. De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de zware grond 3b, die aan de maatregel ten grondslag was gelegd, ten onrechte was toegepast. De motivering van de maatregel gaf geen voldoende onderbouwing voor de stelling dat de eiser zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de overige gronden voor de maatregel wel feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd, waardoor de maatregel van bewaring kon worden gehandhaafd. De rechtbank ging ook in op de voortvarendheid van de minister bij de omzetting van de maatregel, en oordeelde dat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld in de procedure.

Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van de nieuwe maatregel niet werd aangetast door de tijdige omzetting van de eerdere maatregel. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18702

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Vaststaat dat eiser zonder rechtmatig verblijf in Nederland is, zodat verweerder de bevoegdheid heeft om eiser op de gekozen grondslag in bewaring te stellen. In de maatregel heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft daartoe als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3b ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. In de motivering staat namelijk dat eiser in Zwitserland met onbekende bestemming is vertrokken. Hieruit volgt niet dat eiser zich in Nederland in strijd met de Vreemdelingenwetgeving aan het toezicht heeft onttrokken. Nu in de maatregel geen andere feiten of omstandigheden vermeldt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de zware grond 3b feitelijk juist is, kon deze grond niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. De overgebleven gronden zijn echter feitelijk juist en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht kan worden aangenomen.
4. Eiser voert aan dat de eerder aan hem op grond van artikel 59a van de Vw opgelegde maatregel van bewaring van 11 maart 2025 niet tijdig is vervangen door de huidige maatregel. De lijn in de rechtspraak dat dit in elk geval dient te geschieden binnen twee dagen brengt met zich dat de omzetting waar mogelijk sneller moet plaatsvinden. Eiser stelt met verwijzing naar de stukken dat verweerder in dit geval onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en meent dat de maatregel hierdoor onrechtmatig is.
5. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat het tijdig opleggen van een nieuwe maatregel in verband met een gewijzigde grondslag als zodanig alleen van belang is voor de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel waarvan de grondslag is komen te vervallen. Dit raakt niet aan de rechtmatigheid van de nieuwe maatregel. Verder kan worden begonnen met de voorbereiding van eisers terugkeer nadat is vastgesteld eiser niet langer rechtmatig verblijf heeft, los van het moment waarop de maatregel wordt omgezet. Uit de enkele omstandigheid dat de maatregel in dit geval niet eerder dan binnen twee dagen is omgezet, kan niet worden afgeleid dat verweerder tot nu toe over het geheel bezien onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij de voorbereiding van eisers terugkeer naar Marokko. Verweerder heeft bovendien nog toegelicht dat op 23 april 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgehad en een LP [3] -aanvraag is doorgezet naar DIA [4] , welke aanvraag op 28 april 2025 is verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. De beroepsgrond faalt dan ook.
6. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Laissez-passer
4.Directie Internationale Aangelegenheden