ECLI:NL:RBDHA:2025:7716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, die in afwachting was van de beslissing op zijn asielaanvraag, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd, aangezien de eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor de maatregel feitelijk juist waren en dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, c en d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Nu eiser ten tijde van het opleggen van de maatregel in afwachting was van de beslissing op zijn asielaanvraag, is de voor de maatregel gekozen grondslag van artikel 59b van de Vw juist. In de maatregel van bewaring heeft verweerder daarbij onder meer overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw). Daarnaast doen zich ten minste twee van de gronden voor als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb.
3. Bij beschikking van 9 april 2025 is eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarna op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw de duur van de maatregel van bewaring verlengd met ten hoogste drie maanden.
4. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen dan wel een poging heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser;
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4e laten vallen
6. Eiser voert aan dat ten onrechte zware grond 3b aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Bij de motivering van deze grond heeft verweerder namelijk ten onrechte overwogen dat eiser de beslissing op zijn eerdere asielaanvraag niet heeft afgewacht én dat hij in Nederland strafbare feiten heeft gepleegd. Verder betwist eiser lichte grond 4b. Ook stelt eiser dat in de maatregel ten onrechte is overwogen dat uitzetting van eiser naar een land waar zijn verblijf is gewaarborgd mogelijk is.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a, 3c en 3d niet zijn betwist en zij is van oordeel dat deze zware gronden feitelijk juist zijn. De zware grond 3b is eveneens feitelijk juist, nu niet is betwist dat eiser op 21 april 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en uit het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling blijkt dat eiser daarna onrechtmatig in Nederland verbleef, terwijl hij geen melding daarvan heeft gemaakt bij de korpschef. Voor zover de in de maatregel opgenomen verdere motivering van deze zware grond door eiser wordt bestreden, doet dat niet af aan de feitelijke juistheid van de zware grond. Voor de zware gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring zelfstandig kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden behoeven dan ook niet te worden besproken.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico op onttrekking te ondervangen. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder de aanleiding had moeten zien om te volstaan met een lichter middel.
9. Voor zover eiser stelt dat in de maatregel van bewaring ten onrechte is overwogen dat na overleg met de IND is gebleken dat uitzetting naar een land waar zijn verblijf is gewaarborgd, mogelijk is, doet dat niet af aan de rechtmatigheid van de maatregel, aangezien voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van verweerders bevoegdheid om eiser als asielzoeker in bewaring te stellen.
10. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.