ECLI:NL:RBDHA:2025:7721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een bewaringsmaatregel opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 30 april 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de opgelegde maatregel beoordeeld. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zware gronden 3c en 3f zich feitelijk voordoen. Eiser heeft namelijk een beschikking ontvangen waarin staat dat hij onmiddellijk moet terugkeren naar Algerije, maar hier niet aan heeft voldaan. Ook heeft eiser bevestigd dat hij zijn identiteitskaart heeft vernietigd, wat de rechtbank als een zware grond heeft aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, ondanks de argumenten van eiser dat hij geen documenten heeft om zijn identiteit te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eiser verplicht is om actief mee te werken aan zijn uitzetting en dat hij tot nu toe geen aantoonbare inspanningen heeft verricht om identificerende documenten te verkrijgen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18500

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsmaatregel
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. Eiser betwist de zware gronden 3b, 3c, 3e, 3f en 3i, en de lichte grond 4a.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829), volgt dat verweerder bij de zware gronden 3c en 3f kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zware grond 3c zich feitelijk voordoet. Eiser heeft namelijk op 4 maart 2025 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin is opgenomen dat eiser onmiddellijk dient terug te keren naar Algerije. Eiser heeft hier niet aan voldaan. Dat, zoals eiser stelt, dit lastig is omdat hij geen documenten heeft, doet aan de feitelijke juistheid hiervan niet af. Verweerder heeft zware grond 3c dan ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zware grond 3f zich feitelijk voordoet. Eiser heeft op zitting namelijk bevestigd dat hij zijn identiteitskaart in de zee heeft gegooid zodat hij zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- en identiteitsdocumenten. Verweerder heeft zware grond 3f dan ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen.
5. De zware gronden 3c en 3f, en de onbestreden zware grond 3a en lichte gronden 4c en 4d, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige bestreden gronden hoeven gezien het voorgaande niet te worden besproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Eiser heeft geen documenten om zijn nationaliteit en/of identiteit te onderbouwen. De ervaring van eiser is dat Algerije dan geen laissez passer (lp) afgeeft, of dat dit heel lang duurt. Daarnaast is het vanuit bewaring moeilijk om in contact met zijn familie te komen om aan documenten te komen.
7. De rechtbank overweegt dat (sinds december 2023) in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1892), 15 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2842) en 27 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:722). Uit de twee laatstgenoemde uitspraken volgt dat er ook zicht op uitzetting bestaat voor ongedocumenteerde Algerijnen.
8. Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft op 19 maart 2025 een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Deze is dus nog in behandeling. Daarnaast heeft verweerder op de zitting verklaard hier op 18 april 2025 op te hebben gerappelleerd. Dat er tot op heden, na iets meer dan een maand, geen reactie van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent niet, gelet op het zicht op uitzetting naar Algerije in zijn algemeen, dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid, zeker als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Eiser heeft tot op heden geen aantoonbare inspanningen verricht om identificerende documenten te verkrijgen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het zicht op uitzetting ontbreekt omdat het in detentie moeilijk zou zijn om inspanningen te verrichten om aan identificerende documenten te komen. Eiser kan in detentie immers gewoon contact opnemen met zijn familie of andere personen om zich zo in te spannen om aan identificerende documenten te komen. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.