ECLI:NL:RBDHA:2025:7825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL24.23254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara-jongen met sji'itische achtergrond en risico op vervolging bij terugkeer naar Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een jongen van Hazara afkomst, die sji'itisch moslim is. De rechtbank oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie terecht de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan in de negatieve belangstelling staat of een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser over zijn vertrek uit Afghanistan en zijn huidige situatie onvoldoende waren om te concluderen dat hij bescherming nodig heeft. De rechtbank benadrukte dat de enkele mogelijkheid dat eiser bij terugkeer problemen zou kunnen ondervinden, niet voldoende is om een gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. Eiser had verklaard dat hij in Afghanistan was geboren en dat hij met zijn ouders en zusje was gevlucht vanwege de Taliban. Echter, de rechtbank vond dat hij niet had aangetoond dat zijn etniciteit of geloofsovertuiging hem bij terugkeer in gevaar zou brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen verblijfsvergunning en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. C.J. Orthmann).

Procesverloop

Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 mei 2024 de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Tevens heeft verweerder eiser geen ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning regulier, waaronder een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, verleend. Gedurende het nog lopende onderzoek naar adequate opvang heeft de minister eiser uitstel van vertrek verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 5 september 2024 heeft de rechtbank de minister verzocht om aan te geven of het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2024 in de zaak K. en L. tegen Nederland [2] aanleiding is voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit.
De minister heeft schriftelijk op dit verzoek gereageerd.
Eiser heeft de gronden aangevuld op 30 december 2024 en op 6 januari 2025.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld met gesloten deuren. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door L. van Klundert van Nidos, de gemachtigde van eiser en A. Mir als tolk. Ook de gemachtigde van de minister heeft aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser en zo nodig ambtshalve, als het gaat om het beoordelen van een mogelijk risico op schending van artikel 4 van het Handvest.
2. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft en hij geen verblijfsvergunning krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eisers geboortedatum
3. Eiser is geboren in Afghanistan in een dorp in de provincie Ghor. Bij het indienen van zijn asielaanvraag [3] is genoteerd dat hij verklaard heeft op 9 februari 2007 geboren te zijn. Tijdens het gehoor aanmeldfase heeft eiser verklaard dat hij op 2 september 2007 geboren is. De gehoormedewerker heeft eiser erop gewezen dat hij eerder 9 februari 2007 als geboortedatum heeft opgegeven en heeft hem gevraagd dit toe te lichten. Eiser heeft daarop verduidelijkt dat hij in de periode voor de winter van 2007 in Afghanistan is geboren. De tolk heeft aangegeven dat eiser zijn geboortedatum op Engelse wijze aan hem heeft doorgegeven, dus eerst de maand, dan de dag en dan het jaartal. Eiser heeft bevestigd dat hij de negende maand heeft bedoeld. De gehoormedewerker heeft daarop medegedeeld dat hij de geboortedatum die het eerste is geregistreerd, te weten 9 februari 2007, niet kan wijzigen. Dit kan enkel wanneer eiser zijn originele identificerende documenten overlegt. Zoals hierna nader aan de orde komt, heeft verweerder eisers verklaring over zijn identiteit, waarvan geboortedatum 2 september 2007 deel uitmaakt, geloofwaardig geacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister dit erkend en de rechtbank verzocht om dit expliciet in de uitspraak op te nemen.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser behoort tot de Hazara bevolkingsgroep en is sji’itisch moslim. In het kleine gebied waar hij geboren is, woonden voornamelijk Hazara’s. Toen hij vier of vijf jaar oud was, is hij samen met zijn ouders en zusje uit Afghanistan vertrokken. Het gezin is illegaal naar Iran gereisd. Van zijn vader heeft eiser gehoord dat het gezin vanwege de Taliban uit Afghanistan is vertrokken. Zelf kan eiser zich niets herinneren van problemen in Afghanistan. Eiser heeft samen met zijn ouders en zusje ongeveer 10 jaar illegaal in Iran gewoond. Daarna is eiser zonder de andere gezinsleden naar Turkije gereisd. Zijn ouders en zusje zijn in Teheran gebleven. In Turkije heeft eiser ongeveer een jaar illegaal verbleven. Vanuit Turkije is hij vervolgens via onder meer Griekenland en Italië naar Nederland gereisd. Op 13 augustus 2023 is hij Nederland ingereisd en heeft hij zich met zijn verzoek aangemeld.
Eiser heeft verklaard als sji’itisch moslim en Hazara niet te kunnen terugkeren naar Afghanistan. De Taliban, die destijds al actief waren in Afghanistan en daar al die tijd gebleven zijn, hebben inmiddels volledig de macht in Afghanistan. De Taliban zien iedereen die in het buitenland heeft gewoond als een verrader en verraders worden door de Taliban gedood. Eiser heeft dit gezien op internet en gehoord van Afghaanse mensen die hier wonen. Hij heeft ook verklaard dat hij tijdens zijn reis problemen heeft gehad en heel wat heeft meegemaakt. Hij heeft last van angsten en denkt soms dat het beter is dat hij dood gaat.
Het bestreden besluit
5. Volgens de minister bevat het asielrelaas van eiser als enige relevant element: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Hoewel eiser zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond, heeft de minister eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De minister acht het ook geloofwaardig dat eiser tot de Hazara bevolkingsgroep behoort.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000. Volgens de minister is er geen aanleiding om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser, die wegens zijn etniciteit niet (meer) onder een risicogroep valt [4] , moet namelijk op basis van zijn persoonlijke omstandigheden aannemelijk maken dat hij bij terugkeer te vrezen heeft vanwege zijn etniciteit. Eiser is hier volgens de minister niet in geslaagd, want zijn verklaringen over de problemen van de Hazara gemeenschap in Afghanistan zijn algemeen van aard. De minister is niet gebleken dat het zijn van Hazara in Afghanistan een dusdanig ernstige beperking van eisers bestaansmogelijkheden oplevert, dat het daardoor onmogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
Eiser heeft volgens de minister ook niet aannemelijk gemaakt dat hij als Hazara en sji’iet die afkomstig is uit het buitenland, persoonlijk bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade. Het enkele feit dat hij in het buitenland heeft verbleven is volgens de minister onvoldoende om dit aan te nemen. Eiser heeft ook geenszins geconcretiseerd dat de Taliban op de hoogte is van zijn verblijf in het buitenland en dat zij eiser om die reden zoeken.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2024 in de zaak K en L [5] bij de in deze zaak te maken beoordeling geen rol speelt. In de aanloop naar de zitting heeft de rechtbank verweerder verzocht om schriftelijk en gemotiveerd aan te geven of dit arrest voor verweerder aanleiding is voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit in deze zaak. Bij bestudering van het dossier van eiser is de rechtbank echter gebleken dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met de situatie van de hoofdpersonen in het geding waar het arrest betrekking op heeft. Het arrest gaat over de zaak van twee Iraakse zussen die bij terugkeer naar Irak vrezen te worden vervolgd op grond van hun identiteit zoals zij die hebben gevormd in Nederland, waar zij normen, waarden en gedragingen hebben aangenomen die verschillen van die welke gangbaar zijn in hun land van herkomst, en die voor hun identiteit en hun morele integriteit dermate fundamenteel zijn geworden dat zij deze niet kunnen opgeven omdat zij stellen daardoor te behoren tot een “specifieke sociale groep” in de zin van artikel 10, eerste lid, onder d, van richtlijn 2011/95. In het onderhavige beroep is het niet zozeer de in het westen aangenomen levenswijze van eiser waarop zijn asielaanvraag is gebaseerd. In het geval van eiser maakt met name de omstandigheid dat de Taliban in Afghanistan aan de macht zijn gekomen, dat eiser als Hazara en sji’ietisch moslim vanwege zijn uiterlijk en gedrag bij terugkeer naar Afghanistan problemen van de zijde van de Taliban vreest. Het arrest K en L is voor de beoordeling van die situatie minder relevant dan het op het eerste oog werd ingeschat. De reactie van de minister op het verzoek van de rechtbank behoeft daarom in deze zaak geen nadere beoordeling door de rechtbank. Dat geldt eveneens voor de beroepsgronden die eiser tegen die reactie heeft ingebracht.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser, die niet tot een in het landgebonden beleid aangewezen risicogroep behoort, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel bij terugkeer naar Afghanistan in de negatieve belangstelling staat en daardoor bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser heeft om te beginnen verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij in Afghanistan ooit persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn religie of geloofsovertuiging, noch vanwege een van de andere gronden genoemd in het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk bij terugkeer naar Afghanistan vanwege het behoren tot de Hazara, en/of als sji’itisch moslim, al dan niet in combinatie met de gestelde verwestering te vrezen zou hebben voor vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel ernstige schade.
7.1.
Eiser heeft verklaard dat hij destijds met zijn ouders en zusje uit Afghanistan is gevlucht vanwege de Taliban. Hij heeft ook verklaard afkomstig te zijn uit een klein gebied waar voornamelijk Hazara wonen en waar de Taliban destijds aanwezig waren en aanslagen pleegden op scholen in hun woongebied, dat de Taliban al die tijd in dit gebied aanwezig zijn gebleven, en dat de Taliban daar nu aan de macht is. De minister heeft terecht geconcludeerd dat eiser, die ook verklaard heeft dat het gezin destijds uit voorzorg is vertrokken, met zijn verklaringen niet voldoet aan het individualiseringsvereiste. Uit eisers verklaringen blijkt immers niet dat het vertrek uit Afghanistan met zijn ouders en zusje destijds werd ingegeven door persoonlijke problemen rond etniciteit, noch dat de Taliban hen als gezin persoonlijk in hun bestaansmogelijkheden beperkte.
7.2.
Ook met de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 9 april 2024, die een algemeen beeld schetst van de situatie waarin Hazara en sji’itische moslims zich bevinden, heeft eiser niet op basis van individuele- en persoonlijke omstandigheden aannemelijk gemaakt dat hij vanwege etniciteit of geloof een gegronde vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel ernstige schade zou hebben. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan enkel vanwege het zijn van Hazara en sji’iet bescherming nodig heeft, heeft de minister ook niet hoeven te onderbouwen of en in hoeverre de Taliban eiser bij terugkeer bescherming zou kunnen bieden.
7.3.
De minister heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit eisers verklaringen niet kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat eiser zich op een westerse manier kleedt en gedraagt (een iphone gebruikt, van Spaanse muziek houdt) een uiting is van een godsdienstige of politieke overtuiging, dan wel een zodanig fundamenteel onderdeel is van eisers identiteit of morele integriteit, dat niet mag worden gevraagd dat hij dit opgeeft. Daar komt bij dat eiser na zijn vertrek uit Afghanistan op 4-/5-jarige leeftijd, gedurende 10 jaar in Iran heeft gewoond alvorens hij in 2023 naar Nederland is gekomen. Op basis daarvan kan het gestelde dat hij verwesterd is, in die zin dat hij zijn identiteit in het Westen heeft gevormd in de in het arrest K en L bedoelde zin, niet zonder meer worden aangenomen. Zoals het Hof van Justitie van de EU recent nog heeft overwogen in het arrest van 27 maart 2025 in de zaak Laghman [6] volstaat een bewezen risico op fysiek geweld met mogelijk zelfs de dood tot gevolg op zich niet om de vluchtelingenstatus in de zin van artikel 2, onder e, van richtlijn 2011/95 toe te kennen. Reeds omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ingeroepen kenmerken/gedragingen een gegronde vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging opleveren, heeft verweerder eiser ook terecht niet als ‘refugee sur place’ aangemerkt. Anders dan eiser heeft betoogd hoefde de minister dit in het bestreden besluit dan ook niet nader te motiveren.
Terugkeer naar Afghanistan na verblijf in het buitenland
8. Ook ter onderbouwing van zijn vrees voor een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan heeft eiser zich beroepen op een samenstel van factoren, te weten: het behoren tot de Hazara, de sji’itische moslims, de lange periode van verblijf buiten Afghanistan, de terugkeer uit het Westen en de persoonlijke aspecten, zoals leeftijd, kleding, geslacht, spraak en gedrag. Bij terugkeer naar Afghanistan zal hij alleen al vanwege zijn sji’itische geloofsovertuiging risico lopen. Het is in zijn visie juist de wijze waarop de tot de Hazara behorende sji’itische moslims hun geloof praktiseren die door de Taliban als ‘not in line with te Taliban’s definition of Islam’ wordt gezien. Ook heeft hij bij terugkeer te vrezen omdat hij uit het buitenland komt, lange tijd niet in Afghanistan is geweest en daar niet is opgegroeid. Voor hem is het onmogelijk om zich bij terugkeer naar Afghanistan aan te passen omdat hij niet bekend is met de gebruiken en de normen daar. Hij draagt westerse kleding, houdt van Spaanse muziek en gebruikt een iphone. Door het lange verblijf in het buitenland zijn zijn gedrag en klederdracht niet conform de lokale gebruiken en dus afwijkend. Hij spreekt Dari maar zijn woord- en taalgebruik zullen direct duidelijk maken dat hij geen ‘local’ is.
8.1.
De minister heeft de aangevoerde omstandigheden als zodanig niet in twijfel getrokken. De door eiser ingeroepen landeninformatie, waaronder de update van 2 januari 2025 van de brieven van Vluchtelingenwerk Nederland, maakt eveneens duidelijk dat de aangevoerde omstandigheden het door eiser gestelde risico niet uitsluiten.
8.2.
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft in drie uitspraken van de 20 november 2024 [7] die gaan over de vrijwillige terugkeer naar Afghanistan na verblijf in het Westen geconcludeerd dat uit de in die zaken betrokken informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom naar het oordeel van de Afdeling niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Het is, gelet op artikel 31 van de Vw 2000, aan de vreemdeling die terugkeert vanuit het Westen om met individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom hij in de aandacht van de Taliban staat en dat die aandacht kan leiden tot een behandeling in strijd met artikel 15, onderdeel b, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 4 van het EU Handvest. De Afdeling overweegt verder:
“Afghanen die terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn geen groep die een reëel risico op ernstige schade loopt, zoals overwogen onder 11-11.2. Daarom is het aan een vreemdeling die stelt dat hij onder meer vanwege zijn verblijf in het Westen bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen, om aannemelijk te maken waarom juist hij, gelet op het samenstel van zijn individuele omstandigheden, problemen zal krijgen en waaruit die bestaan. De minister moet bij zijn beoordeling of een vreemdeling dat aannemelijk heeft gemaakt alle relevante individuele factoren die een vreemdeling heeft aangedragen, in onderlinge samenhang bezien. Daartoe behoort ook de factor dat een vreemdeling in het Westen heeft verbleven. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren en afhankelijk van de aangeleverde informatie uit algemene bronnen over de problemen die kunnen ontstaan, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat”.
Meer in het bijzonder overweegt de Afdeling in de laatstgenoemde uitspraak verder onder meer het volgende:
“13.1 Dat Afghanen die uit westerse landen terugkeren, in de negatieve belangstelling kunnen staan, is onvoldoende om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Bij een reëel risico op ernstige schade moet het gelet op het [hiervoor genoemde] arrest van het EHRM, F.G. tegen Zweden, gaan om een onmenselijke of vernederende behandeling van een zekere ernst, waarna, om een groepsrisico aan te nemen, die behandeling ook een systematisch karakter moeten hebben. De Afdeling is van oordeel dat de beschikbare informatie uit de openbare bronnen geen aanknopingspunten bevat dat uit westerse landen teruggekeerde Afghanen, alleen al wegens verblijf in een westers land, systematisch aan een vernederende of onmenselijke behandeling van een zekere ernst worden blootgesteld. Het algemene beeld dat daaruit naar voren komt, is dat het risico op een vernederende of onmenselijke behandeling vooral samenhangt met de reden van vertrek uit Afghanistan, het profiel van de teruggekeerde Afghaan zelf en het bestaan van vetes en persoonlijke conflicten.
8.3.
De rechtbank is mede op grond van deze Afdelingsuitspraken van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan in de negatieve belangstelling staat en daardoor bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Zoals in het voorgaande al is overwogen, geven eisers verklaringen over de reden dat hij destijds met zijn ouders en zusje uit Afghanistan vertrokken is, geen reden om dit aan te nemen. Waar uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat alleen personen die eerder problemen met de Taliban hebben ondervonden, die ook bij terugkeer hebben, geldt dat dus niet voor eiser.
8.4.
De rechtbank overweegt verder dat de enkele mogelijkheid dat eiser bij terugkeer vanuit een westers land in de negatieve belangstelling zou kunnen staan, onvoldoende is om het gestelde risico aan te nemen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dat risico juist in zijn geval aan de orde is. Dat eisers etnische afkomst al dan niet in combinatie met zijn sji’itische geloof hierbij een rol zouden spelen, is niet verder onderbouwd. Omdat eiser zichzelf ziet als praktiserend moslim en niet is gebleken dat zijn ‘westerse’ gedragingen en kledingstijl een uitingsvorm zijn van een politieke- en/of geloofsovertuiging, mag de minister van hem verwachten dat hij zich bij terugkeer aanpast en geen westerse kleding draagt. De minister heeft ter zitting in dit kader nog gewezen op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen [8] van 14 december 2024 in een vergelijkbare zaak. De rechtbank vindt het besluit ook op dit onderdeel voldoende gemotiveerd.
9. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerders conclusie dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 in rechte stand houdt.
Onderzoek adequate opvang
10. Op grond van het bestreden besluit, de daartegen aangevoerde gronden en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit niet tevens een terugkeerbesluit inhoudt. Zoals blijkt uit dit besluit heeft de minister nog geen terugkeerbesluit genomen omdat het onderzoek naar de vraag of eiser adequate opvang heeft in Iran en/of Afghanistan nog niet is afgerond. Eiser heeft volgens het bestreden besluit gedurende de looptijd van dit onderzoek rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder f, van de Vw 2000 tot aan de ambtshalve te verrichten beoordeling in het kader van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Ter zitting is aan de orde gekomen dat er in dit kader meerdere gesprekken zijn geweest tussen eiser en DT&V. De daarover ter zitting verstrekte informatie geeft de rechtbank geen grond om aan te nemen dat de minister het onderzoek niet met de vereiste voortvarendheid uitvoert. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat eiser niet aan dit onderzoek meewerkt. Er is daarom thans geen aanleiding voor de rechtbank om zich hierover nader uit te laten.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De afwijzing van zijn asielaanvraag houdt in rechte stand en hij krijgt geen verblijfsvergunning asiel. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 07 mei 2025.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ECLI:EU:C:2024:487.
3.Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 14 augustus 2023.
4.Dit blijkt uit C7/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire zoals toepasselijk ten tijde van de besluitvorming.
5.ECLI:EU:C:2024:487.
6.Zaak C-217/23, ECLI:EU:C:2025:218, r.o. 25.