ECLI:NL:RBDHA:2025:7879
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de verantwoordelijkheid van Zwitserland onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft een asielaanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat ook wordt beoordeeld in deze uitspraak.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat het verzoek om terugname door Zwitserland te laat is ingediend en dat er tekortkomingen zijn in de Zwitserse asielprocedure, die een reëel risico op schending van zijn mensenrechten met zich meebrengen. De rechtbank overweegt echter dat het verzoek om terugname tijdig is ingediend en dat er geen voldoende bewijs is dat de asielprocedure in Zwitserland niet aan de eisen voldoet. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht aan Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak.