ECLI:NL:RBDHA:2025:7879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16332 en NL25.16333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de verantwoordelijkheid van Zwitserland onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft een asielaanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat ook wordt beoordeeld in deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat het verzoek om terugname door Zwitserland te laat is ingediend en dat er tekortkomingen zijn in de Zwitserse asielprocedure, die een reëel risico op schending van zijn mensenrechten met zich meebrengen. De rechtbank overweegt echter dat het verzoek om terugname tijdig is ingediend en dat er geen voldoende bewijs is dat de asielprocedure in Zwitserland niet aan de eisen voldoet. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht aan Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16332 (beroep) en NL25.16333 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 1993 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Ten eerste stelt eiser dat het verzoek om terugname te laat is ingediend. Het claimverzoek is op 20 januari 2025 gedaan. Verweerder heeft vanaf de datum van de asielaanvraag, 20 november 2024, twee maanden gerekend. Uitgaande van de datum van de loopbrief, is het verzoek echter buiten de termijn van artikel 23 Dublinverordening ingediend. Ten tweede voert eiser aan dat er ten opzichte van Zwitserland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser vreest dat hij in Zwitserland geen zorgvuldige asielprocedure kan krijgen en dat hij na overdracht zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst waar hij vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] Eiser loopt tevens een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser verwijst naar het politieke klimaat in Turkije en de discriminatie van lhbti-ers. Eiser beroept zich bovendien op het AIDA rapport (update 2023), waaruit blijkt dat er sprake is van systeemfouten in de Zwitserse asielprocedure, opvangvoorzieningen en toegang tot rechtshulp. Tot slot beroept eiser zich op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft een partner in Nederland die ook een asielprocedure heeft lopen. Volgens eiser is dit een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht van eiser aan Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 23 van de Dublinverordening
5. Ten opzichte van eisers stelling dat het verzoek om terugname te laat is ingediend, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitslag van het Eurodac onderzoek is gebleken dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 november 2024 opgehaald. Op dezelfde dag heeft eiser een asielverzoek in Nederland ingediend. Op basis van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening moet - wanneer het terugnameverzoek zoals in deze zaak is gebaseerd op de gegevens uit het Eurodac-systeem - de verzoekende lidstaat zo snel mogelijk een verzoek indienen en in ieder geval binnen twee maanden. Verweerder heeft binnen twee maanden, op 20 januari 2025, het claimverzoek ingediend. Het verzoek om terugname is dus niet te laat ingediend. Eisers stelling dat er sprake zou zijn van een loopbrief van een paar dagen voor 20 november 2024, kan dan ook niet tot een andere conclusie leiden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest [4] . Het Jawo-arrest [5] is voor deze beoordeling van belang, omdat hieruit volgt dat een schending van voormelde bepalingen wordt aangenomen indien de tekortkomingen in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt hebben.
6.1.
De hoogste bestuursrechter heeft bij uitspraak van 4 november 2020 [6] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd. [7] Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling af te wijken. De stelling van eiser dat uit het AIDA rapport blijkt dat er in Zwitserland tekortkomingen zijn in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen biedt onvoldoende indicatie voor het oordeel dat de Zwitserse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, nu hieruit geen wezenlijk ander beeld van de asielsituatie in Zwitserland volgt dan voorheen. De pagina’s van het rapport waar eiser naar verwijst, leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat er in Zwitserland sprake is van zodanig ernstige tekortkomingen in de opvang en asielprocedure dat de ‘hoge drempel van zwaarwegendheid’, als bedoeld in het Jawo-arrest is bereikt. Bovendien garandeert Zwitserland met het claimakkoord eisers asielaanvraag in behandeling te nemen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Daarbij mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Zwitserse asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins klaagt bij de betreffende (hogere) autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid er niet is of dat de Zwitserse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Zwitserland van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Dat eiser inmiddels een partner zou hebben in Nederland die hier een asielprocedure doorloopt, is onvoldoende om tot een dergelijke hardheid te moeten concluderen.
Non-refoulement
8. Verder overweegt de rechtbank dat het Europees Hof van Justitie onlangs heeft geoordeeld dat – kort gezegd – een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [8] Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zwitserland, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Zie de uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.