ECLI:NL:RBDHA:2025:7931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in vreemdelingenbewaring zit, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 30 april 2025, waarin werd besloten dat hij niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten totdat op zijn bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende onderbouwing heeft geleverd voor zijn stelling dat hij geen toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in Marokko. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker eerder een vergelijkbare procedure heeft doorlopen en dat de minister hem voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunt te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en dat de belangenafweging in het nadeel van verzoeker uitvalt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20137

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. C.R. Vink).

Procesverloop

In het besluit van 30 april 2025 (bestreden besluit) heeft de minister besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort totdat op zijn bezwaar is beslist.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist is een zitting achterwege gebleven. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. In dit geval heeft de minister geen uitstel van vertrek verleend aan verzoeker op grond van artikel 64 van de Vw. Het BMA [2] heeft op 19 maart 2025 geconcludeerd dat een medische noodsituatie bij uitblijven van de behandeling wordt verwacht, maar vervolgens vastgesteld dat de benodigde behandeling in Marokko aanwezig is. Verzoeker heeft daarom geen verblijfsrecht in Nederland en hij moet onmiddellijk de lidstaten van de Europese Unie [3] verlaten. De vlucht naar Marokko staat gepland op 8 mei 2025.
4. Verzoeker heeft bezwaar ingesteld tegen het besluit en hij betoogt dat hij geen redelijke termijn heeft gekregen om informatie te verzamelen waarmee hij kan aantonen dat de benodigde medische behandeling in Marokko niet toegankelijk is voor hem. Hij zit in vreemdelingenbewaring, waardoor het moeilijk is informatie te verzamelen. De algemene informatie die hij wel heeft overgelegd, geeft in ieder geval inzicht in zijn mogelijke inkomsten en laten ook zien dat hij maar een deel van de zorgkosten vergoed kan krijgen. Verzoeker wijst op zijn belang om het bezwaar af te mogen wachten en geeft aan bezig te zijn met documenten die zien op zijn situatie.
5. De minister heeft op 6 mei 2025 op deze gronden gereageerd en heeft aangegeven geen aanleiding te zien om de voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker tot nu toe geen enkel stuk heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen toegang zal hebben tot de in Marokko beschikbare behandeling. Dat verzoeker in vreemdelingenbewaring zit en dat het moeilijk is om informatie te verzamelen, maakt niet dat het aannemelijk maken van de ontoegankelijkheid van de zorg niet meer van hem verwacht mag worden. Het ligt op de weg van verzoeker om met een onderbouwing te komen. Daar komt bij dat verzoeker eerder een artikel 64-procedure heeft doorlopen. Ook toen was de conclusie van het BMA dat de benodigde behandeling – die gelijk is aan de behandeling in de huidige artikel 64-procedure – beschikbaar is in Marokko. En ook in die procedure heeft de minister op 8 mei 2024 eiser de mogelijkheid geboden om toe te lichten dat de benodigde behandeling niet toegankelijk is voor hem in Marokko. In die procedure heeft verzoeker ook geen stukken overgelegd. Met het nieuwe BMA-advies van 19 maart 2025 is recent een oordeel gegeven over de benodigde behandeling en de beschikbaarheid daarvan, waarna verzoeker opnieuw de mogelijkheid heeft gekregen om te onderbouwen dat de behandeling voor hem niet toegankelijk zou zijn. Verzoeker heeft in deze procedure dus in ieder geval zes weken de tijd gehad om met enig stuk te komen, maar feitelijk heeft hij al bijna een jaar de tijd gehad om zijn standpunt te onderbouwen. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn hiermee voldoende in de gelegenheid gesteld om met een onderbouwing te komen voor het betoog dat de benodigde behandeling voor verzoeker niet toegankelijk is.
6.1.
De enige informatie die verzoeker tot dusver heeft gegeven, bevat algemene informatie over het gemiddelde inkomen in Marokko, de reisafstand van zijn oude woonplaats naar Casablanca (waar de behandeling plaats moet vinden), de gemiddelde huurkosten voor een appartement en het gemiddelde loon in combinatie met de gemiddelde kosten voor levensonderhoud. Deze informatie is te algemeen van aard en het geeft geen inzicht in verzoekers financiële situatie. Uit de informatie blijkt niet dat verzoeker geen inkomen zou kunnen genereren en daarmee is ook niet onderbouwd dat hij geen beroep kan doen op overheidssteun of andere sociale voorzieningen. Verzoeker heeft zelf ook erkend dat het hem tot nu toe nog niet gelukt is om documenten te overleggen die op zijn situatie van toepassing zijn.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar daarmee geen redelijke kans van slagen en valt de belangenafweging in het nadeel van verzoeker uit.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het daarom verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Met uitzondering van Ierland, en aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.