ECLI:NL:RBDHA:2025:7932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24-17891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor arbeid in loondienst op basis van negatieve adviezen UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Zuid-Afrikaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor het verblijfsdoel ‘Arbeid in loondienst’. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 14 juni 2024 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 10 oktober 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk, de gemachtigde van de minister en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar de minister heeft bij brief van 12 maart 2025 zijn standpunt gehandhaafd.

Eiser had de aanvraag ingediend omdat hij als manager ICT bij referent [naam 2] werkzaam wilde zijn. De minister vroeg advies aan het UWV, dat op 6 juni 2024 negatief adviseerde, onder andere omdat er voldoende aanbod op de arbeidsmarkt was en de werkgever onvoldoende had gezocht naar kandidaten. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de minister op goede gronden het negatieve advies van het UWV heeft gevolgd. Eiser heeft niet aangetoond dat er geen prioriteitsgenietend aanbod was en zijn argument dat hij de enige kandidaat was, werd door de rechtbank niet geaccepteerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/17891

uitspraak van de rechtbank van 7 mei 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van der Marel)
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor het verblijfsdoel ‘Arbeid in loondienst’.
2. De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 14 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [2] , op 5 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk, de gemachtigde van de minister en de heer A. Verwijs namens het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Ter zitting heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om in onderling overleg te kijken of tot een oplossing kon worden gekomen. Bij brief van 12 maart 2025 heeft de minister laten weten aan het ingenomen standpunt vast te houden. Daarop heeft de rechtbank, met vooraf gegeven toestemming door partijen, het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

4. Op 2 januari 2024 heeft eiser, die de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, onderhavige aanvraag ingediend voor een GVVA, voor het doel ‘Arbeid in loondienst’ bij [naam 2] (referent). Daarbij is aangegeven dat eiser bij referent werkzaam is als manager ICT.
5. De minister heeft op 26 januari 2024 advies gevraagd aan het UWV over toelating voor arbeid door eiser. Het UWV heeft op 6 juni 2024 een negatief advies uitgebracht om de volgende redenen:
- Er is voldoende aanbod aanwezig;
- Er is geen (goede) vacaturemelding;
- De werkgever heeft onvoldoende gezocht naar kandidaten.
6. Bij besluit van 14 juni 2024 heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat uit het advies van het UWV blijkt dat er niet wordt voldaan aan de in artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) daartoe gestelde voorwaarden.
7. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser heeft de minister het UWV om een heroverweging gevraagd. Het UWV heeft op 2 oktober 2024 geadviseerd om het bezwaarschrift van eiser ongegrond te verklaren. De minister heeft vervolgens in het bestreden besluit – onder verwijzing naar het advies van 2 oktober 2024 – de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Gronden
8. Eiser voert aan dat hij er samen met referent alles aan gedaan heeft om de aanvraag te onderbouwen. Referent was op zoek naar een oplossing voor een specifiek technisch probleem binnen zijn bedrijf en vond die, na de nodige zoekacties en wervingsinspanningen, in de vorm van een door eiser ontworpen applicatie. Eiser is ook intellectueel eigenaar van deze applicatie. Dit maakt dat prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt referent niet van nut kan zijn. Bovendien meent eiser dat door de zoektocht van referent naar de geschikte programmatuur, de gesprekken die in dat kader zijn gevoerd en het feit dat referent ten opzichte van het UWV open en transparant is geweest over het gevolgde traject, gesteld kan worden dat referent, voor zover dat in redelijkheid van hem gevergd kan worden, aan de voorwaarden heeft voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de door referent ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor het verblijfsdoel ‘Arbeid in loondienst’. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen die oordeel heeft.
Is de aanvraag terecht afgewezen?
11. Uit het bepaalde in artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 volgt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ niet wordt verleend als een afwijzingsgrond uit de artikelen 8 of 9 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van toepassing is.
12. Artikel 8, eerste lid, van de Wav bevat dwingende afwijzingsgronden. Bezien in samenhang met artikel 3.31, eerste lid, van de Vb 2000 betekent dit dat de minister de aanvraag voor een GVVA moet afwijzen als een afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 8 van de Wav van toepassing is. De bepalingen bieden geen ruimte om hiervan af te wijken.
13. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet kan slagen. Daarbij stelt zij voorop dat een advies van het UWV een deskundigenadvies is [3] . De minister heeft daarom terecht van het negatieve advies van het UWV uit mogen gaan en de aanvraag aldus op goede gronden afgewezen. Uit de adviezen van het UWV is gebleken dat er in aanmerking genomen de functie waarin eiser werkzaam is bij referent (Manager ICT), voldoende prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is, dat referent de vacature niet binnen vijf weken voor de aanvraag bij het UWV heeft aangemeld en dat referent onvoldoende inspanningen heeft geleverd om prioriteitsgenietend aanbod voor deze vacature te werven. Dit betekent dat eiser niet voldoet aan de geldende eisen van artikel 8 van de Wav. Eiser heeft in beroep niet met stukken onderbouwd dat zich het tegendeel voordoet of dat deze adviezen van het UWV anderszins onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De stelling van eiser dat hij, gezien het feit dat hij de applicatie ontworpen heeft en intellectueel eigenaar is, feitelijk de enige kandidaat voor de functie is, leidt gelet op de functie waarop de aanvraag is gericht niet tot een ander oordeel.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.AWB 24/10827
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:575.