ECLI:NL:RBDHA:2025:794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, waarbij de beroepsgronden van de eiser in overweging worden genomen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, heeft verzocht om schadevergoeding wegens het onrechtmatig voortduren van de bewaring. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. De rechtbank legt uit dat de maatregel van bewaring als laatste middel moet worden beschouwd en dat de minister een belangenafweging moet maken bij de toepassing ervan. De rechtbank concludeert dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, gezien het onttrekkingsrisico van de eiser. De rechtbank wijst ook de stelling van de eiser af dat er geen zicht op uitzetting is, en stelt vast dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 7 augustus 2024 en duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 18 november 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 24 oktober 2024. [2]
1.2.
De minister heeft de rechtbank op 27 december 2024 laten weten dat 75 dagen zijn verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de minister verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de kennisgeving). Daarbij heeft de minister een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 3 januari 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft ook verzocht om hem een schadevergoeding toe te kennen vanwege het onrechtmatig voortduren van de bewaring.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
5. Uit de uitspraak van 24 oktober 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 17 oktober 2024) rechtmatig is.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
7. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, zoals een meldplicht of borgtocht. Steeds moet worden bedacht dat de maatregel van bewaring heeft te gelden als laatste middel. Dit betekent dat de minister hiervoor een belangenafweging moet maken.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dit volgt ook uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 september 2024. [4] Het gaat er om dat ten aanzien van eiser een onttrekkingsrisico bestaat. De rechtbank oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken of aangevoerd die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen en eventueel met een lichter middel te volstaan. De minister is in dit geval niet gehouden om een lichter middel op te leggen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De inbewaringstelling duurt inmiddels vijf maanden en er is nog geen laissez-passer (lp) afgegeven. Ook is er nog geen presentatie in persoon gepland en bestaat er nog veel onduidelijkheid over de nationaliteit en identiteit van eiser. Aangezien er nog geen reactie is ontvangen van de Algerijnse autoriteiten, valt niet in te zien dat er nog een lp zal worden verstrekt.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 6 mei 2024 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting is naar Algerije binnen een redelijke termijn. Zoals deze rechtbank in zijn uitspraak van 24 oktober 2024 [6] heeft geoordeeld mag aan de Algerijnse autoriteiten enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat zij helemaal geen lp zullen verstrekken en dat dus het zicht op uitzetting ontbreekt. Dit geldt eveneens voor het nog niet plannen van een presentatie in persoon door de Algerijnse autoriteiten. Het is immers bekend dat niet alle zaken een presentatie in persoon vereisen. [7] Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
9. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft namelijk onvoldoende inspanning verricht om het dossier van eiser extra onder de aandacht te brengen van de Algerijnse autoriteiten. Ook heeft de minister sinds het laatste beroep slechts drie keer gerappelleerd en twee vertrekgesprekken gevoerd.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage (M120) volgt dat de minister maandelijks een vertrekgesprek met eiser voert. Het laatste vertrekgesprek is gevoerd op 5 december 2024.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [8] Door eiser zijn in het vertrekgesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Ook blijft de minister – zoals eiser aangeeft - rappelleren op de lp-aanvraag. Voor het laatst is op 24 december 2024 gerappelleerd op de aanvraag aan de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat de minister meer handelingen zou moeten verrichten. Dat eiser ruim vijf maanden in bewaring zit, doet niet af aan het voortvarend handelen van de minister. De minister heeft immers geen invloed op de snelheid waarmee de Algerijnse autoriteiten een lp-aanvraag beoordelen. Daar komt bij dat eiser zelf ook onvoldoende activiteiten heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. De beroepsgrond slaagt niet.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14825.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17564.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14825.
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17564.
7.Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 17 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:21672.
8.ABRvS 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3486 en ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
9.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.