ECLI:NL:RBDHA:2025:7955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.7941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn van een Syrische asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van een Syrische asielzoeker tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 12 februari 2025 besloten om de overdrachtstermijn naar Kroatië te verlengen, omdat de asielzoeker onderduikte. De rechtbank heeft op 7 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft onderbouwd dat de asielzoeker onderduikt in de zin van de Dublinverordening, en verklaart het beroep ongegrond.

De rechtbank legt uit dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn kan worden verlengd tot maximaal achttien maanden als de vreemdeling onderduikt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak en het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat een vreemdeling onderduikt wanneer hij doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft om de overdracht te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de asielzoeker op het moment van de geplande overdracht niet beschikbaar was, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen.

De rechtbank wijst erop dat de asielzoeker op 11 februari 2025 was geïnformeerd over zijn verplichtingen en dat hij op de dag van de overdracht niet op zijn kamer was, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de ophaaltijd. De rechtbank concludeert dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd en dat de asielzoeker geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Syrische nationaliteit,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de minister van 12 februari 2025 om de overdrachtstermijn te verlengen overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de termijn voor overdracht van eiser aan Kroatië terecht en op goede gronden heeft verlengd wegens het onderduiken van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was eiser ondergedoken?
4. Eiser stelt dat er geen sprake is van onderduiken in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:C:EU:2019:218, punt 70, en dat daardoor de overdrachtstermijn niet verlengd had mogen worden.
4.1.
Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht van de vreemdeling kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd, als de vreemdeling onderduikt.
4.2.
In de uitspraak van de Afdeling [1] van 14 december 2022 is overwogen, dat uit het arrest Jawo [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt, dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een vreemdeling onderduikt, wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [3] Als van een dergelijke situatie sprake is, is het - zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023 - aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen. [4]
4.3.
In het Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten verklaart de regievoerder DTenV op 12 februari 2025 het volgende:
“De volgende omstandigheden zijn in ieder geval van toepassing waardoor de Dublinclaimant buiten bereik van de autoriteiten is teneinde de overdracht te voorkomen:
- de vreemdeling is niet verschenen op de afgesproken ophaaltijd voor de overdracht;
- de vreemdeling is op het moment van de overdracht niet op de kamer;
- de vreemdeling is voor zover redelijkerwijs niet bekend bij en/of niet redelijkerwijs direct
waarneembaar door de autoriteiten elders op het COA-terrein;
De Dublinclaimant is door DTenV geïnformeerd op 11-02-2025 over zijn verplichtingen om
medewerking te verlenen aan de overdracht, de gevolgen van het niet verlenen van medewerking aan de overdracht aan de andere lidstaat en op 11-02-2025 over de vluchtgegevens en op 11-02-2025 is de vreemdeling door COA geïnformeerd over de ophaaltijd. Ondanks het feit dat hij gewezen is op het feit dat hij beschikbaar moest zijn in zijn kamer in verband met het doorgeven van de ophaaltijd bleek hij niet aanwezig te zijn. De ophaaltijd is door middel van een briefje achtergelaten op zijn bed. Tevens bleek hij op het moment van het ophaaltijdstip niet op zijn kamer te verblijven.
De Dublinclaimant is geïnformeerd om adreswijzigingen door te geven door middel van de daartoe strekkende mededeling op het model M35-H.
De Dublinclaimant heeft voor zover redelijkerwijs bekend geen medische omstandigheden waardoor hij niet beschikbaar is voor vertrek, is niet opgehouden of gedetineerd, is niet op een andere COA-locatie i.v.m. een overplaatsing en/of er is geen sprake van andere verschoonbare feiten of omstandigheden.
4.4.
Het beroepschrift houdt hieromtrent het volgende in:

Met een vooruitziende blik heeft verweerder op 4 februari 2025 een kennisgeving naar gemachtigde verzonden waarin werd vermeld dat eiser op 12 februari 2025 om 12.45 uur met vluchtnummer KL1967 zou uitreizen naar Zagreb.
Op 12 februari 2025 heeft verweerder eveneens besloten om de overdrachtstermijn te
verlengen vanwege onderduiken.
Eiser bestrijdt dat hij is ondergedoken. Hij heeft desgevraagd toegelicht dat hij nog op 9
februari vanwege een handblessure van een val van zijn fiets is behandeld in het ziekenhuis
in Harderwijk. Medewerkers van het COA hebben hem daarna regelmatig op zijn kamer
opgezocht om te vragen hoe het met hem ging. Eiser verklaart voorts dat hij op 11 februari
een gesprek heeft gehad met de vraag of hij zou meewerken aan de overdracht aan Kroatië
en wat van hem de volgende dag werd verwacht. Hij moest namelijk de volgende dag op
de auto wachten die hem naar de luchthaven zou vervoeren.
Eiser heeft gewacht. Er kwam geen vervoer. Hij is vervolgens weer naar zijn kamer
gegaan. Hij is daarna door DT&V en/of het COA ook niet bezocht op zijn kamer.
Uit bijgevoegd bericht van het COA blijkt dat eiser nog steeds verblijft in AZC Dronten
(bijlage). Gemachtigde heeft op 27 februari 2025 telefonisch gesproken met een van de
casemanagers van het COA, de heer Gerrit Veneman, die tijdens het gesprek het logboek
er op heeft nageslagen of er informatie in stond over een kamercontrole op of rond 12
februari 2025. Hij gaf aan dat daar niets over wordt vermeld. Ook aan de meldplicht heeft
eiser zich altijd gehouden.”
4.5.
Uit het formulier ‘tijdelijk buiten bereik autoriteiten in de zin van de Dublinverordening’ en hetgeen ter zitting daaromtrent door verweerder is toegelicht blijkt, dat eiser op 11 februari 2025 met een medewerker van de DTenV heeft gesproken over zijn op 12 februari 2025 om 12.45 uur geplande overdracht. Hij is daarbij gewezen op de verplichting daar medewerking aan te verlenen en de gevolgen van het niet meewerken. Ook is hem medegedeeld dat de exacte ophaaltijd nog dezelfde dag aan hem zou worden doorgegeven door het COa en dat hij zich daarom beschikbaar diende te houden op zijn kamer. Eiser was echter niet op zijn kamer toen het COa de ophaaltijd kwam doorgeven, waarop de ophaaltijd op een briefje op zijn bed is achtergelaten. Op de ochtend van vertrek was hij ook niet op zijn kamer of elders op het COa terrein. De rechtbank is van oordeel dat de minister daarmee voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van onderduiken in de zin van de Dublinverordening en het arrest Jawo. Dat eiser op het moment van de overdracht op zijn kamer aan het wachten was, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De enkele niet onderbouwde stelling dat in het logboek van het COa geen aantekening zou zijn gemaakt van een kamercontrole op 12 februari 2025 is daartoe onvoldoende. Ook de omstandigheid dat hij zich (naar eigen zeggen) op 12 februari 2025 om 12.30 uur (een kwartier voordat zijn vlucht vertrok) bij de receptie heeft gemeld om te informeren naar zijn vertrektijd en zich steeds aan de meldplicht heeft gehouden, neemt – wat daar verder ook van zij – niet weg dat hij op het relevante moment van ophalen doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven om de overdracht te voorkomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaargemaakt en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.ECLI:C:EU:2019:218.