ECLI:NL:RBDHA:2025:8004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.3677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid en onvoldoende onderbouwing

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Pakistaanse nationaliteit, die een asielaanvraag had ingediend op 20 juni 2022. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 22 januari 2025, omdat de minister de aanvraag ongegrond achtte. Eiser stelde dat hij problemen had ondervonden door zijn relatie met een persoon, wat leidde tot zijn vertrek uit Pakistan. Hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de asielaanvraag niet voldoende was onderbouwd met objectieve documenten en dat eiser niet voldoende had meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Tijdens de zitting op 27 maart 2025 werd het beroep van eiser behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig waren en dat hij onvoldoende had aangetoond dat zijn asielmotief geloofwaardig was. De rechtbank volgde niet het standpunt van eiser dat er sprake was van een situatie die zijn vrees voor vervolging zou onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3677

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

Met het besluit van 22 januari 2025 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en verweerder en [tolk] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas:
3. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1989. Op 20 juni 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Aan zijn asielaanvraag ligt ten grondslag dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn relatie met [naam]. Dit heeft ertoe geleid dat hij Pakistan heeft verlaten. Eiser stelt te zijn aangevallen en verwond door de broers van [naam], waardoor hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Bij terugkeer naar Pakistan vreest eiser te worden vermoord door de broers van [naam].
Besluitvorming
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig bevonden. Hierbij heeft verweerder nog wel overwogen dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt gedurende de asielprocedure en de asielaanvraag niet heeft onderbouwd met objectieve documenten over zijn identiteit en nationaliteit. Ook heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over zijn identiteitsdocumenten. De problemen wegens de relatie met [naam] zijn door verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder merkt hierbij op dat eiser onvoldoende objectieve documenten heeft overgelegd om het asielmotief volledig te onderbouwen. Ook heeft eiser geen oprechte inspanning geleverd om zijn asielaanvraag te staven. Verder vormen de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel.
Standpunt eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig is. Volgens eiser is er met de huidige werkwijze van verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling geen sprake van een onderzoek in overeenstemming met de Kwalificatie [1] - en de Procedurerichtlijn. [2] In dit verband verwijst eiser naar de tussenuitspraak van zittingsplaats Roermond [3] en verzoekt hij om aanhouding van deze zaak in afwachting van de beantwoording van de door Roermond gestelde prejudiciële vragen. Ook vindt eiser dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op zijn zienswijze naar aanleiding van verweerders tegenwerping dat eiser geen oprechte inspanningen zou hebben geleverd om zijn aanvraag te staven. Voorts stelt eiser dat verweerder de problemen vanwege de relatie met [naam] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser meent dat in zijn geval sprake is van situatie zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn [4] .
Beoordeling door de rechtbank
5. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat de aan de aanvraag ten grondslag liggende elementen niet volledig zijn onderbouwd met objectieve documenten. Niettemin heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst door wisselend te verklaren over de documenten die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen.
6. Verweerder heeft evenmin ten onrechte gesteld dat eiser onvoldoende inspanning heeft geleverd om zijn asielaanvraag te staven vanwege het niet opdagen bij meerdere afspraken, waaronder afspraken voor een aanmeldgehoor en een medisch onderzoek. Eiser heeft in zijn zienswijze en in de beroepsgronden slechts gesteld dat hij niet van deze afspraken wist of had kunnen weten, zonder dit op enigerlei wijze te concretiseren en toe te lichten. Verweerder heeft dit als onvoldoende kunnen afdoen en was niet gehouden om zijn oordeel in dit verband nader te motiveren.
7. Gegeven de omstandigheid dat het gestelde asielmotief niet volledig met documenten is onderbouwd , heeft verweerder terecht onderzocht of het gestelde asielmotief geloofwaardig moet worden geacht op basis van de verklaringen van eiser en het door eiser overigens aangeleverde bewijs. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Daartoe heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard, onder meer over de invulling van zijn relatie met [naam] en het tijdsverloop van de eerste ontmoeting met [naam] tot aan het incident dat de aanleiding vormde om Pakistan te verlaten. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie met [naam]. Voor zover eiser heeft gesteld dat de aangifte tegen de broers van [naam] door hen is afgekocht en dat de vader van eiser in 2023 nog is bedreigd door de broers van [naam], heeft verweerder terecht overwogen dat deze verklaringen slechts van horen zeggen zijn.
8. Dat eiser in de eerste instantie heeft verklaard niet te weten wanneer hij [naam] heeft ontmoet, doet niet af aan de vervolgens afgelegde tegenstrijdige verklaringen hierover. Eiser heeft deze tegenstrijdigheden niet gecorrigeerd middels de correcties en aanvullingen. Anders dan eiser in zijn aanvullend beroepschrift stelt, raakt deze chronologie aan de kern van het asielrelaas, waardoor verweerder hier een zwaarwegende betekenis aan heeft kunnen toekennen. De omstandigheid dat de door eiser genoemde datum van het incident overeenkomt met de genoemde datum in het overgelegde kopie-document over zijn verwondingen en de ziekenhuisopname, maakt niet dat verweerder te veel gewicht heeft toegekend aan de voornoemde tegenstrijdigheid. Uit het medische document blijkt namelijk geenszins de toedracht van de verwonding zoals deze door eiser wordt geschetst. Ook in de door eiser overgelegde kopie van de verklaring van zijn broer bij de Pakistaanse politie, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de verklaringen van eiser anders te wegen. Verweerder heeft er daarbij onbestreden op gewezen dat de verklaring van eisers broer op meerdere punten afwijkt van eisers verklaring tijdens het nader gehoor. Dit geldt onder meer voor de locatie waar het incident zou hebben plaatsgevonden en over het wapen waarmee eiser zou zijn verwond. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat eiser de gestelde problemen naar aanleiding van zijn gestelde relatie met [naam] tijdens zijn verhoor door de vreemdelingenpolitie en tijdens het aanmeldgehoor in het geheel niet heeft genoemd, terwijl hem wel uitdrukkelijk naar zijn problemen in het land van herkomst is gevraagd. Eiser heeft hiervoor geen goede verklaring kunnen geven. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser hiervoor de gelegenheid heeft gehad in de correcties en aanvullingen op het verslag van het aanmeldgehoor.
9. Verweerder heeft eisers asielmotief niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
10. De rechtbank volgt niet eisers stelling dat in zijn geval sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn (artikel 31, vijfde lid, van de Vw): Indien een vreemdeling in het verleden is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade is dat een duidelijke aanwijzing dat de huidige vrees gegrond, dan wel reëel is.
Deze situatie ziet op gebeurtenissen buiten die welke de aanleiding hebben gevormd voor het vertrek uit het land van herkomst en nu ten grondslag zijn gelegd aan de asielaanvraag.
11. De rechtbank ziet in de bij het Hof aanhangige prejudiciële vragen van de zittingsplaats Roermond [5] geen aanleiding voor de aanhouding van het beroep, nu de daarin geformuleerde vragen naar het oordeel van de rechtbank geen gevolgen hebben voor de beoordeling van de in eisers geval uitgevoerde geloofwaardigheidstoets. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd welke feiten en omstandigheden in het algemeen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eiser en waarom in het geval van eiser geen sprake is van een aannemelijk geheel aan verklaringen.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding in de door hem gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.Gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBDHA:2025:136.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.Gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBDHA:2025:136.