ECLI:NL:RBDHA:2025:8080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring van een Libische eiser

Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Libische nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 11 december 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De minister werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er nog steeds zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, ondanks de argumenten van eiser dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank heeft eerder al drie keer de maatregel van bewaring getoetst en concludeert dat er geen aanleiding is om de maatregel op te heffen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19115
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van gestelde Libische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. De minister heeft op 11 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al driemaal eerder getoetst. De laatste keer in de uitspraak van 25 maart 2025. Voor het beroep dat de rechtbank nu behandelt is daarom van belang wat er sinds het sluiten van het onderzoek in die procedure op 21 maart 2025 is gebeurd.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting bestaat. Er is al op 15 oktober 2024 een laissez-passer (lp) aanvraag bij de Libische autoriteiten ingediend en er nog altijd geen antwoord gekomen. Gelet op het ruimte tijdsverloop is er geen zicht meer op uitzetting.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije nog steeds bestaat. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [2] van 6 mei 2024 [3] en
15 juli 2024 [4] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen
naar Algerije niet (meer) ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen verstrekken. Dat er nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten is ontvangen, betekent niet dat in de zaak van eiser het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daartoe acht de rechtbank van belang dat met een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten in het algemeen de nodige tijd is gemoeid, zeker als eiser geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt.
5. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring ook al in strafrechtelijke detentie heeft verbleven. Gelet op de lange duur van de bewaring valt het hem steeds zwaarder.
5.1.
Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 25 maart 2025 (in de zaak NL25.11538), overweging 6.3 [5] . In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De rechtbank ziet verder ook geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring tussen 21 maart 2025 en nu op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Dat betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en de bewaring nu niet wordt opgeheven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt en door middel van gepseudonimiseerde publicatie openbaar gemaakt op rechtspraak.nl op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2842.
5.Daarin staat: “De enkele stelling dat de bewaring eiser zwaar valt, leidt niet tot het oordeel dat de minister om die reden met een lichter middel had moeten volstaan of tot het oordeel dat de vreemdelingenbewaring om die reden niet gerechtvaardigd is. De stelling van eiser dat hij zich aan een meldplicht wil houden, is hiervoor ook onvoldoende.”