ECLI:NL:RBDHA:2025:8119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

Op 7 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een asielzoeker, eiseres, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 22 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres betwistte de zware en lichte gronden die aan de bewaring ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden feitelijk juist waren en dat de bewaring gerechtvaardigd was. Eiseres voerde aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, maar de rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling noodzakelijk was gezien het onttrekkingsrisico. Eiseres stelde ook dat de inbewaringstelling onevenredig bezwarend was vanwege de ziekte van haar zus, maar de rechtbank vond dat niet aannemelijk gemaakt was dat eiseres de zorg voor haar zus niet kon verlenen. Tot slot oordeelde de rechtbank dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, met behulp van een videoverbinding, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiseres heeft alle zware gronden en lichte grond 4c betwist. Met betrekking tot zware grond 3a betoogt eiseres dat deze niet aan haar kan worden tegengeworpen omdat zij een asielzoeker is. Het enkele feit dat eiseres niet op de juiste wijze Nederland is binnengekomen, is inherent aan het feit dat zij een asielzoeker is. Dit zou betekenen dat deze grond aan elke asielzoeker kan worden tegengeworpen. Eiseres betoogt met betrekking tot zware grond 3e dat deze grond niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat in de Dublinprocedure nooit aan haar is tegengeworpen dat zij onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt. In dit kader voert eiseres aan dat aan haar een laissez-passer is verstrekt met de door haar opgegeven gegevens. Met betrekking tot zware grond 3k betoogt eiseres dat zij wel medewerking verleent aan haar overdracht aan Bulgarije. Eiseres merkt in dit kader op dat dit een medewerkingsverplichting betreft en geen vertrekverplichting. Dat zij niet aanwezig was bij een eerdere geplande overdracht op 12 maart 2025 kan niet aan haar worden tegengeworpen omdat zij niet op de hoogte was van de overdracht. Haar verklaring in het aanmeldgehoor dat zij niet naar Bulgarije wil terugkeren mag niet aan haar worden tegengeworpen in het kader van zware grond 3k, omdat het aanmeldgehoor juist betrekking heeft op de redenen waarom een vreemdeling niet overgedragen wil worden.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende gronden om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Voor zware gronden 3a, 3e en 3k is het voldoende dat deze feitelijk juist zijn. [1] De feitelijke juistheid van zware grond 3a wordt niet betwist door eiseres aangezien zij niet betwist dat zij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiseres voert enkel aan dat deze grond inherent is aan het feit dat zij een asielzoeker is. Dit doet echter niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Ook zware grond 3e is feitelijk juist omdat eiseres in Bulgarije een (deels) andere naam en een andere geboortedatum heeft opgegeven. Dat betwist zij ook niet. Het enkele feit dat dit niet aan eiseres is tegengeworpen in de Dublinprocedure en dat eiseres een laissez-passer heeft ontvangen, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Zware grond 3k is ook feitelijk juist, waardoor deze terecht aan eiseres is tegengeworpen, aangezien het feitelijk juist is dat eiseres niet is komen opdagen bij de voor haar geplande vlucht op 12 maart 2025. Voor zover zij stelt dat dit haar niet kan worden tegengeworpen omdat zij de brief met de aankondiging van de vlucht niet zou hebben gezien omdat zij vaak niet op het AZC verbleef maar bij haar zus, komt dat voor haar eigen risico. Voor de stelling dat zij de brief niet zou kunnen lezen omdat ze analfabeet is, geldt hetzelfde aangezien ze iemand had kunnen vragen om deze voor te lezen en vertalen. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen verder is aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kan daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Wat eiseres heeft aangevoerd tegen de overige beroepsgronden behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
2. Eiseres betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, namelijk het opleggen van een meldplicht. De inbewaringstelling van eiseres is niet noodzakelijk, omdat zij zich altijd aan de (eerder opgelegde) meldplicht heeft gehouden. Eiseres voert aan dat bewaring moet worden gezien als een ultimum remedium, waar in haar geval nog geen noodzaak toe bestaat.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank had de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Zoals hiervoor al overwogen heeft eiseres zich niet gemeld bij de eerder geplande overdracht op 12 maart 2025. Hieruit blijkt het onttrekkingsrisico van eiseres, waardoor de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd. Dat eiseres zich eerder altijd aan haar meldplicht heeft gehouden doet daar niet aan af. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de inbewaringstelling van eiseres onevenredig bezwarend?
3. Eiseres betoogt dat haar inbewaringstelling onevenredig bezwarend is. In dit kader voert eiseres aan dat haar zus ernstig ziek heeft, een operatie heeft gehad en nu afhankelijk is van de hulp van eiseres. Omdat eiseres nu in bewaring verblijft, kan zij deze zorg niet verlenen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is inbewaringstelling van eiseres niet onevenredig bezwarend. Hoewel het duidelijk, en zeer vervelend, is dat de zus van eiseres medische problemen heeft, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar zus afhankelijk is van de zorg van eiseres. Zoals op de zitting besproken verblijft eiseres' zus nu in een woonzorgcentrum en heeft zij een 18-jarige zoon en twee dochters die eventueel noodzakelijke mantelzorg kunnen verlenen. Dat haar kinderen mantelzorg verlenen was eerder ook al in medische stukken opgenomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de inbewaringstelling van eiseres onevenredig bezwarend is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
4. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat zij al zeventien dagen in bewaring verblijft. In dit kader voert eiseres aan dat er sprake is van een geplande inbewaringstelling, waardoor er sprake moet zijn van meer dan gebruikelijk voortvarend handelen, zodat de bewaring niet langer duurt dan noodzakelijk. Eiseres verwijst ter onderbouwing daarvan naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2] Hierbij is het volgens eiseres van belang dat al een laissez-passer is verstrekt, omdat al eerder een overdracht was gepland op 12 maart 2025.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Eiseres is op 22 april 2025 in bewaring gesteld. Op de zitting heeft de minister gemotiveerd dat een dag later, op 23 april 2025, een vertrekgesprek met eiseres is gevoerd. De minister heeft hierna onderzoek gedaan naar de noodzaak van eventuele begeleiding door escorts van de Koninklijke Marechaussee. Dit bleek niet noodzakelijk, waarna op 28 april 2025 een vlucht is geboekt voor eiseres op 8 mei 2025. Dit acht de rechtbank voldoende voortvarend, ook bij een geplande inbewaringstelling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 23 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:777.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.