ECLI:NL:RBDHA:2025:8121
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 8 mei 2025, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 21 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 23 april 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde zich voorafgaand aan de zitting hebben afgemeld. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Frankrijk gedaan, omdat Frankrijk aan de eisers een visum heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen en dat zij geen recht hebben op vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier, en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.