ECLI:NL:RBDHA:2025:8125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/09/683491 / KG ZA 35-324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van vervreemding van in beslag genomen honden door de Staat der Nederlanden

In deze zaak hebben eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiseressen vorderen een verbod op de vervreemding van 58 in beslag genomen honden, die door de officier van justitie zijn in beslag genomen op grond van verdenking van het onthouden van zorg aan de dieren. De rechtbank heeft op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de eiseressen niet in staat zijn de honden goed te verzorgen, en dat zij daarom niet voor teruggave in aanmerking komen. De officier van justitie heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot vervreemding van de honden, waarbij de belangen van het dierenwelzijn zwaarwegend zijn. De vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen, en zij zijn in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie bij het verlenen van machtigingen tot vervreemding van in beslag genomen goederen, en de beperkte toetsing die de burgerlijke rechter kan uitvoeren in dergelijke gevallen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/683491 / KG ZA 25-324
Vonnis in kort geding van 12 mei 2025
in de zaak van

1.[eiseres 1] te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,2. [eiseres 2] [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,

eiseressen,
advocaat: mr. J. Biemond te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. H.W. Volberda te Den Haag.
Eiseressen worden hierna respectievelijk aangeduid als [eiseres 1] en [eiseres 2] en gezamenlijk als [eiseressen] . Gedaagde wordt hierna aangeduid als de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 11;
- de op 28 april 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiseressen] . en de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 24 september 2024 hebben de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID) en de (dieren)politie een controle uitgevoerd op het (toenmalige) woonadres van [eiseres 1] . Zij had op dat moment 28 honden onder zich.
2.2.
Naar aanleiding van hetgeen tijdens deze controle werd geconstateerd, zijn aan [eiseres 1] bestuursrechtelijke herstelmaatregelen opgelegd, inhoudende, kort gezegd, het zorgen voor een schone huisvesting voor de honden en het opvolgen van een door de dierenarts opgesteld behandelplan ten aanzien van elf honden.
2.3.
Op 6 januari 2025 vond een hercontrole plaats op het (nieuwe) adres van [eiseres 1] , tevens het adres van [eiseres 2] . Op deze datum hadden [eiseressen] . 58 honden onder zich in de woning. Naar aanleiding van deze hercontrole zijn de 58 honden van [eiseressen] . op grond van artikel 94 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen in verband met een verdenking van het overtreden van artikel 2.2. lid 8 Wet dieren (het als eigenaar van een dier aan dat dier de nodige verzorging te onthouden).
2.4.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben respectievelijk op 16 januari 2025 en 24 januari 2025 op grond van artikel 552a Sv beklag ingesteld tegen het beslag. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2025 is dit beklag ongegrond verklaard. [eiseressen] . hebben – ieder voor zich – cassatie ingesteld tegen deze beschikking.
2.5.
Bij e-mail van 10 maart 2025 heeft de officier van justitie de advocaat van [eiseressen] . als volgt bericht:

Via deze weg wil ik meedelen dat het Openbaar Ministerie conform het verstuurde voornemen tot vervreemden en de ongegrondverklaring van de klaagschriften over zal gaan tot herplaatsing/vervreemding van de honden.
Dit is in het belang van het dierenwelzijn en de (medische) kosten zijn dermate hoog dat het Openbaar Ministerie tot deze beslissing is gekomen.”
2.6.
Op 2 april 2025 hebben [eiseressen] . een voorstel gedaan aan het OM, inhoudende dat een aantal met name genoemde honden terug gaan naar [eiseres 1] (twaalf honden) en naar [eiseres 2] (zestien honden), dat zeven andere met name genoemde honden worden geplaatst bij daartoe bereid gevonden derden en dat van de overige honden afstand wordt gedaan.
2.7.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft dit voorstel op 7 april 2025 afgewezen.
2.8.
[eiseres 1] wordt strafrechtelijk vervolgd vanwege de verdenking van het overtreden van artikel 2.2. lid 8 Wet dieren. De inhoudelijke behandeling van deze strafzaak staat gepland op 25 juni 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] . vorderen, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
De Staat te verbieden om alle honden van eisers te herplaatsen tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [eiseres 1] en de mogelijke strafzaak tegen [eiseres 2] , alsmede te bevelen om de strafzaak tegen [eiseres 1] (en die tegen [eiseres 2] , zo die er komt) op een veel kortere termijn op zitting te plaatsen;
De Staat te verbieden om alle honden van [eiseressen] . medische behandelingen te doen ondergaan, tenzij het gaat om een kennelijk medische noodzaak;
De Staat te verbieden om de zeven in het petitum van de dagvaarding onder c genoemde honden te herplaatsen aan anderen dan de door [eiseressen] . aangedragen derden en de Staat mitsdien te bevelen alle benodigde medewerking te verlenen aan het overdragen van deze honden aan deze derden.
3.2.
Daartoe voeren [eiseressen] . – samengevat – het volgende aan. Het voornemen van de Staat tot vervreemden van de honden is een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseressen] . en in strijd met de Nederlandse Wet, de (eigen) richtlijnen van het OM en met regels van proportionaliteit en subsidiariteit. Artikel 117 lid 2 Sv geeft het OM geen absolute of volkomen discretionaire zelfstandige vervreemdings- of vernietigingsbevoegdheid, maar is een uitzonderingsbevoegdheid, waarvan zeer terughoudend gebruik moet worden gemaakt. In dit geval is er volgens [eiseressen] . geen enkele noodzaak om de honden te vervreemden. Opslagkosten vloeien voort uit het beslag, mogen geen reden zijn voor vervreemding en kunnen worden voorkomen/beperkt door de honden terug te geven en door op een korte(re) termijn te dagvaarden. [eiseressen] . willen een kans om hun handelen ten opzichte van de honden te laten beoordelen en zo nodig te verbeteren. Er bestaan serieuze juridische bezwaren tegen het – op voorhand – vervreemden van de honden. De rechten van [eiseressen] . op een eerlijk proces (
fair trial)en een berechting in twee instanties door de strafrechter worden hiermee gefrustreerd. Met het vervreemden van de honden handelt de Staat onrechtmatig.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
[eiseressen] . hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat ten opzichte van hen onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
Spoedeisend belang
4.2.
Het door [eiseressen] . gevorderde verbod ziet op het door de Staat reeds aangekondigde (en inmiddels deels uitgevoerde) vervreemden/herplaatsen van hun honden en op de wijze waarop hun honden in opslag – volgens hen – worden behandeld. Hierin ligt een voldoende spoedeisend belang besloten.
Huidige stand van zaken
4.3.
In de conclusie van antwoord heeft de Staat gesteld dat op 24 april 2025:
6 honden om medische redenen zijn geëuthanaseerd;
34 honden zijn herplaatst;
4 honden de week van 24 april 2025 worden herplaatst;
1 hond is gereserveerd voor herplaatsing;
13 honden beschikbaar zijn voor herplaatsing.
4.4.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat de vorderingen van [eiseressen] . alleen nog betrekking kunnen hebben op de achttien honden die nog niet zijn herplaatst of geëuthanaseerd, omdat [eiseressen] . geen belang meer hebben bij hun vorderingen voor zover deze zien op reeds herplaatste of geëuthanaseerde honden. Een en ander laat het bestaan van (eventuele) compensatiemogelijkheden (bijvoorbeeld op grond van artikel 119 Sv) buiten deze procedure om uiteraard onverlet.
Het verbod op herplaatsing (en de zittingsdatum) – vordering 1
Juridisch kader
4.5.
Op grond van artikel 117 Sv is het OM bevoegd om, voorafgaand aan een beslissing in de strafzaak over inbeslaggenomen goederen, onder voorwaarden over te gaan tot vervreemding of vernietiging van die goederen. Dit is mogelijk als de inbeslaggenomen goederen niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan, dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde eenvoudig kan worden bepaald.
4.6.
[eiseressen] . stellen dat hun eigendomsrechten, die de Staat schendt door de herplaatsing van de honden, worden beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EP EVRM). Vervreemding op grond van artikel 117 Sv levert echter geen strijd op met dat artikel. Regulering van eigendom is immers op grond van dit artikel toegestaan als aan de daarin genoemde eisen is voldaan. Die eisen houden in dat de regulering een wettelijke basis en een legitieme doelstelling in het publiek belang (‘legitimate aim’) moet hebben, en dat de regulering proportioneel moet zijn (‘fair balance’). Aan deze eisen is voldaan bij rechtmatige toepassing van artikel 117 Sv. Aan dit bezwaar van [eiseressen] . gaat de voorzieningenrechter derhalve voorbij.
4.7.
Het OM komt een ruime beleidsvrijheid toe bij het wel of niet tussentijds verlenen van een machtiging tot vervreemding of vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen in de zin van artikel 117 Sv. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de afgifte van een machtiging in de zin van artikel 117 Sv niet vooraf door een rechter te laten toetsen. Dat is anders dan bij – bijvoorbeeld – de maatregel ‘onttrekking aan het verkeer’ van inbeslaggenomen goederen in de zin van artikel 36b lid 1 onder 4 Sr, waarop de door [eiseressen] . genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:982 en HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898) betrekking heeft. Die maatregel kan, op vordering van het OM, bij rechterlijke beschikking worden opgelegd. Daarover moet dus eerst een oordeel van de strafrechter worden afgewacht. Dat is niet het geval bij een machtiging op grond van artikel 117 Sv.
4.8.
De ruime beleidsvrijheid die het OM heeft, brengt mee dat de burgerlijke rechter de toepassing van die bevoegdheid slechts marginaal kan toetsen. Ingrijpen door de burgerlijke rechter kan alleen aan de orde zijn als de officier van justitie, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn beslissing om een machtiging in de zin van artikel 117 Sv af te geven. In deze belangenafweging moet worden meegenomen dat het hier gaat om levende dieren, dat de machtiging tot vervreemding onomkeerbaar is en dat de honden onvervangbaar zijn. In die zin wordt ook getoetst overeenkomstig hetgeen de Procureur-Generaal heeft opgemerkt (en waar door [eiseressen] . naar is verwezen) in de conclusie bij voormeld arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:332) dat het zich laat denken dat bij levende dieren, gelet op de onomkeerbaarheid en onvervangbaarheid zeer terughoudend wordt omgegaan met de aan het OM op grond van artikel 117 Sv toekomende bevoegdheid.
De beslissing van het OM tot verlening van de machtiging tot vervreemding
4.9.
De Staat heeft ter onderbouwing van zijn standpunt over de beslissing tot het verlenen van de machtiging tot vervreemding/herplaatsing van de honden verwezen naar (de Nota van toelichting op) artikel 10 lid 2 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, Stb. 1995, 699). Hieruit volgt, kort gezegd, dat het OM tot uitgangspunt neemt dat het in geval van levende dieren, zowel vanuit het oogpunt van het belang van het dier als vanwege de met bewaring gepaard gaande kosten, wenselijk is dat zo snel mogelijk een beslissing wordt genomen over de uiteindelijke bestemming, zeker als voldoende duidelijk is dat de beslagene niet in aanmerking komt voor teruggave. Dit is een uitgangspunt dat het OM, in het algemeen, in redelijkheid kan innemen.
4.10.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de honden niet goed werden verzorgd en dat [eiseressen] . gelet daarop niet voor teruggave in aanmerking komen, en wel om de volgende redenen.
4.10.1.
In het door de Staat als productie 5 overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de (dieren)politie staat over de situatie in de woning van [eiseressen] . tijdens de hercontrole op 6 januari 2025 onder meer vermeld dat, kort samengevat, een sterke ammoniaklucht werd geroken en dat de woning was vervuild met ontlasting (deze vervuiling van zowel de boven- als de benedenverdieping blijkt ook uit door de Staat als productie 7 overgelegde foto’s). Beschreven staat dat alle in de woning aanwezige honden zijn gecontroleerd door de verbalisant en de aanwezige inspecteur van de LID, ondersteund door twee medewerkers van de dierenambulance (waarvan één dierenarts), waarbij werd vastgesteld dat vrijwel alle honden een vieze vacht, vieze ogen en vlooien hadden. Daarnaast was sprake van klitten, lange nagels, gebitsproblemen (variërend van “
vies”tot “
dramatisch”maar grotendeels “
slecht”) en ontstoken tandvlees.
4.10.2.
De hiervoor genoemde bevindingen van de (dieren)politie over de gezondheid van de honden tijdens de hercontrole zijn in overeenstemming met die uit het proces-verbaal van bevindingen van de LID: “(…)
Nagenoeg alle honden hadden een vieze, klitterige vacht die naar urine rook, veel honden hadden te lange nagels en nagenoeg elke hond had problemen met het tandvlees en gebit”
4.10.3.
De bedoelde bevindingen worden eveneens bevestigd door de verklaring van 11 januari 2025 van de ter plaatse aanwezige dierenarts (van de dierenambulance):
“Van de 58 dieren hadden bijna alle honden een slecht tot zeer slecht gebit met ontstoken tandvlees en heel veel tandsteen.
Heel veel dieren hadden een vieze vacht en klitten in de haren. Ook hadden de dieren vlooien.
De dieren hadden vieze ogen en de natte vacht op de snuit was verklit.
Ik heb 1 hond ertussen gezien die er heel slecht aan toe was dat inslapen verantwoord zou zijn. Deze hond kon niet rechtuit lopen, viel om en hield de kop erg scheef.
Het huis rook heel erg sterk naar ammoniak en er lagen op verschillende plekken hondenplasjes en ontlasting. Ook werd er door een reu meerdere keren op een stoel tegen de rugleuning geplast.
Het geluid van het geblaf van de honden, wat bijna continu doorging, liep van 85 tot 90 decibel.
Sommige dieren zagen er angstig uit en kropen onder de kasten.
Onderling werd er ruzie gemaakt tussen de honden. Er liepen een paar pupjes tussen van verschillende leeftijd.
Vanwege de grote hoeveelheid honden in één woonhuis en de mate van stank en de slechte gezondheid van de dieren, heeft de politie in samenwerking met de LID, besloten om de honden in beslag te nemen en over te dragen aan de RVO.
Ik kan daar volledig achter staan.”
4.10.4.
Vast staat dat zes honden na inbeslagname om medische redenen zijn geëuthanaseerd, waarbij – zo volgt uit de door de Staat als productie 3 overgelegde medische verklaringen – twee aanvragen zijn gedaan in de eerste week, namelijk op 7 januari 2025 en 11 januari 2025 (respectievelijk chipnummers [chipnummer 1] en [chipnummer 2] ). Voor zover [eiseressen] . zich op het standpunt stellen dat de gezondheidsproblemen die hebben geleid tot euthanasie vóór de inbeslagname niet aanwezig waren, gaat dat verweer naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval ten aanzien van deze twee honden niet op.
4.10.5.
Uit het dossier volgt voorts dat [eiseres 1] het in september 2024 door een dierenarts opgesteld behandelplan niet heeft opgevolgd. Zo heeft zij niet een dierenarts het tandvlees van de honden laten verzorgen, maar een daartoe niet officieel gekwalificeerde professional.
4.11.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter met de Staat van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [eiseressen] . niet in staat zijn de honden goed te verzorgen en dat voldoende aannemelijk is dat [eiseressen] . niet voor teruggave in aanmerking komen. Gelet hierop heeft de officier van justitie, nu het gaat om levende dieren, in redelijkheid kunnen komen tot zijn beslissing om een machtiging in de zin van artikel 117 Sv af te geven. Daarmee is deze beslissing dus niet onrechtmatig.
4.12.
In de e-mail aan [eiseressen] . waarin het besluit inzake de herplaatsing werd medegedeeld heeft de officier van justitie ook nog gewezen op de (medische) kosten, als reden voor het besluit tot herplaatsing. Anders dan [eiseressen] . stellen zijn de opslagkosten dan ook kennelijk niet de reden geweest om tot het besluit te komen. Wat hiervan zij, de Staat heeft in deze procedure aangevoerd dat het besluit tot herplaatsing is gebaseerd op het welzijn van de honden en over die grond heeft de voorzieningenrechter onder 4.11. al geoordeeld.
4.13.
[eiseressen] . hebben nog aangevoerd dat, kort samengevat, uit het in het (politie)dossier aanwezige bewijs niet volgt dat aan alle 58 honden zorg is onthouden in de zin van de Wet dieren. Volgens hen blijkt uit de door hen overgelegde stukken, waaronder met name productie 13 (een kennelijk door [eiseressen] . opgesteld overzicht), dat ten minste aan 28 honden geen enkele zorg is onthouden en dat er daarnaast dertien honden zijn die “
mogelijk iets meer zorg nodig hebben”maar waarbij het volgens hen gaat om “
eenvoudige ingrepen of verzorging waarbij niet gezegd kan worden dat sprake is van langdurige en ernstige verwaarlozing”.Voor in ieder geval de genoemde 28 honden was een verdenking in de zin van artikel 27 Sv en dus een inbeslagname niet aan de orde, aldus [eiseressen] .
4.14.
Dit verweer kan [eiseressen] . niet baten. Daartoe is allereerst van belang dat [eiseressen] . op grond van artikel 552a Sv beklag hebben ingediend tegen de inbeslagname. Op dat beklag is door de raadkamer beslist. De voorzieningenrechter moet zich richten naar het oordeel van de beklagrechter en daarom geldt in dit kort geding als uitgangspunt dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet en dat voortzetting van het beslag ten aanzien van alle 58 honden in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verder geldt dat de kanttekeningen die [eiseressen] . plaatsen bij de conclusies van het OM over het onthouden van zorg onvoldoende zwaarwegend zijn om tot een ander oordeel te komen over de beslissing van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging in de zin van artikel 117 Sv. Daarbij verdient opmerking dat veel van de door [eiseressen] . als producties 16 tot en met 18 overgelegde (medische) stukken, waaronder met name de door een dierenarts van Dierenkliniek het Liesvelt ondertekende “gezondheidsverklaringen”, dateren van (ver) voor de inbeslagname, zodat op zijn minst onzeker is in hoeverre de inhoud van deze stukken nog actueel is. Verder zijn in ieder geval een aantal van de onder 4.10.3. opgesomde bevindingen, zoals ontstoken tandvlees, tandsteen, vlooien en vieze ogen, van dien aard dat het de voorzieningenrechter niet waarschijnlijk voorkomt dat deze zijn ontstaan als gevolg van de controle van de LID en de stress die dat bij de honden zou hebben veroorzaakt.
4.15.
[eiseressen] . hebben nog aangevoerd dat voor een van de 58 honden gold dat ze inderdaad oud en zwak was op het moment van inbeslagname en dat zij de gezondheid van deze hond zorgvuldig monitorde. Deze omstandigheid doet echter niet af aan de conclusie ten aanzien van de gezondheid van de overige 57 honden.
4.16.
De stellingen van [eiseressen] . dat de bestuursrechtelijke herstelmaatregelen enkel waren opgelegd aan [eiseres 1] (en dus niet aan [eiseres 2] ), dat [eiseres 2] (dus) nog niet eerder was gewaarschuwd en dat onzeker is in hoeverre zij door het OM zal worden vervolgd, leiden evenmin tot een ander oordeel. Dit neemt immers niet weg dat vrijwel alle honden, waaronder die in eigendom van [eiseres 2] , kampten met gezondheidsproblemen en dat alle honden in haar woning verbleven. De raadkamer heeft al geoordeeld dat de honden terecht in beslag zijn genomen. Ten aanzien van de vervolging van [eiseres 2] geldt voorts dat de Staat ter zitting te kennen heeft gegeven dat ook [eiseres 2] zal worden vervolgd voor het onthouden van zorg aan de honden.
4.17.
Het betoog van [eiseressen] . dat de opslag van de honden tot medische problemen heeft geleid die op het moment van inbeslagname niet aanwezig waren, kan hen evenmin baten. Voor zover het al klopt dat in bewaring nieuwe problemen zijn opgetreden, laat dit het bestaan van (andere) gezondheidsproblemen op het moment van beslagname onverlet. Bovendien zou dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter pleiten voor de stelling van de Staat dat het in het belang van de honden is dat zij de opslag zo snel mogelijk verlaten. Een valide argument voor het opleggen van het gevorderde verbod tot herplaatsing levert een en ander niet op.
Zittingsdatum strafzaak
4.18.
[eiseressen] . vorderen in aansluiting op het gevorderde verbod tot herplaatsing de Staat te bevelen de strafzaak tegen [eiseres 1] eerder op zitting te plaatsen.
4.19.
Vooropgesteld wordt – ook hier – dat het OM een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het inrichten van het opsporingsonderzoek en het strafproces. Daarbij komt dat de Staat heeft aangevoerd dat een eerdere zittingsdatum in dit geval organisatorisch niet mogelijk was.
4.20.
[eiseressen] . hebben in dit verband nog gewezen op het Landelijk strafprocesreglement, waaruit volgens hen volgt dat zaken met levende have en beslag binnen 14 dagen op zitting moeten worden gebracht. De Staat heeft echter terecht erop gewezen dat het artikel waar [eiseressen] . op doelen (te weten artikel 6.3.5) ziet op rekestzaken en niet op de inhoudelijke behandeling van strafzaken.
4.21.
Gelet op het voorgaande zal (ook) het gevorderde bevel ten aanzien van de zittingsdatum worden afgewezen.
Plaatsing van de honden bij genoemde derden – vordering 3
4.22.
Het door [eiseressen] . gevorderde verbod om de zeven in het petitum van de dagvaarding onder c genoemde honden te herplaatsen bij anderen dan de door [eiseressen] . aangedragen derden zal eveneens worden afgewezen. Het is, gegeven dat het verlenen van de machtiging tot herplaatsing niet onrechtmatig is, aan de Staat om te beslissen bij wie de honden zullen worden geplaatst. De Staat heeft voorts aangevoerd dat hij, gelet op de wijze waarop de honden door [eiseressen] . werden gehouden, niet kan vertrouwen op de verklaring van [eiseressen] . dat de door hen aangewezen derden geschikt zijn om de honden te verzorgen. De voorzieningenrecht acht dit niet onbegrijpelijk.
Verbod medische behandelingen – vordering 2
4.23.
Ter onderbouwing van het gevorderde verbod ten aanzien van het medisch behandelen van de honden hebben [eiseressen] . aangevoerd dat meerdere honden ten onrechte zijn gesteriliseerd/gecastreerd. De Staat heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en stelt zich op het standpunt dat de door [eiseressen] . bedoelde medische handelingen zijn verricht door daartoe gekwalificeerde personen, in het belang zijn van het dierenwelzijn en daarmee niet onnodig. Gelet op deze betwisting is in het beperkte bestek van dit kort geding, waar voor nadere bewijslevering op dit punt geen plaats is, onvoldoende aannemelijk geworden dat medische handelingen zijn verricht dan wel zullen worden verricht, die als onrechtmatig ten opzichte van [eiseressen] . kunnen worden aangemerkt. Het ter zake gevorderde verbod zal dan ook worden afgewezen.
Slotsom en proceskosten
4.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseressen] . zullen worden afgewezen.
4.25.
[eiseressen] . zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseressen] . in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseressen] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.
rvb