ECLI:NL:RBDHA:2025:8169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
24.19876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op Syrische vreemdeling met signalering in SIS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vreemdeling. De vreemdeling had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel is van toepassing op personen die ernstige misdrijven hebben begaan, zoals oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormde en dat hij in het Schengen Informatie Systeem (SIS) moest worden gesignaleerd voor een periode van 20 jaar. De vreemdeling voerde aan dat hij niet betrokken was bij de misdrijven die aan hem werden verweten en dat de duur van de signalering niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderbouwd waarom de signalering 20 jaar moest duren, en vernietigde het besluit voor zover het de duur van de signalering betrof. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet kon worden teruggestuurd naar Syrië vanwege het risico op schending van artikel 3 van het EVRM, maar dat de signalering in het SIS opnieuw gemotiveerd moest worden door de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19876
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. E.V. Koppe).
Inleiding
1. Bij besluit van 6 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond vanwege toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Er is tevens een besluit tot signalering opgelegd voor de duur van 20 jaar.
1.1 Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft als zaaknummer NL24.19877.
1.2 De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.V. Koppe, werkzaam bij het kantoor van de Landsadvocaat.
Totstandkoming van het besluit
Asielaanvraag
2. Eiser stelt dat hij van Syrische nationaliteit en van Palestijnse afkomst is en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 23 juli 2022 in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan.
2.1 Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Syrië is gevlucht vanwege de oorlog. In het aanmeldgehoor van 4 augustus 2022 en het nader gehoor op 10 mei 2023 heeft eiser verklaard dat hij afkomstig is uit het dorp [plaats], gelegen in een gebied dat onder controle heeft gestaan van verschillende milities en strijdende groeperingen. Eiser heeft nimmer met deze groepen te maken gehad. Hij heeft verklaard tegen het dragen van wapens en tegen oorlog en strijd te zijn. Het feit dat eiser is vertrokken uit zijn regio betekent dat hij wordt beschouwd als een verrader en daarom loopt hij gevaar bij terugkeer. Eiser vreest bij terugkeer voor zowel het regime als de oppositie, Tahrir Al Sham (HTS). De oppositie zal hem zien als een verrader, omdat hij het land heeft verlaten.
2.2 De minister heeft eiser per brief van 12 mei 2023 aangegeven dat bij bestudering van het dossier aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat mogelijk artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is.
2.3 In het "aanvullend gehoor 1F" op 29 juni 2023 heeft eiser in eerste instantie verklaard dat hij zich nooit heeft aangesloten bij een van de strijdende partijen. Hij wil geen wapens dragen, hij is tegen dat idee en hij had daar vanwege zijn werk ook geen tijd voor. Eiser haat de oppositiepartij HTS, die jihadisten worden genoemd, door de manier waarop zij de bevolking behandelden. In reactie op twee foto's die de hoorambtenaar hem laat zien en waarop eiser afgebeeld staat met een wapen, verklaart eiser dat hij wel wapens heeft gedragen, maar nooit heeft gevochten en nooit heeft geschoten. Eén foto is in de bergen genomen toen hij met zijn oom ging jagen. Op de andere foto staat eiser afgebeeld in het bijzijn van anderen en draagt hij een munitievest met een patch. Volgens eiser zijn dit mensen uit zijn dorp, die tot de groepering Failaq al Sham behoren. De foto is genomen bij de winkel van zijn oma. Eiser had het vest even aangedaan voor de foto. Het was toeval, gewoon voor de lol.
2.4 In tweede instantie, nadat eiser is geconfronteerd met meer foto's, laat eiser weten dat hij het verhaal zal vertellen zoals het echt is gegaan. Totdat eisers jongere broer is omgekomen heeft hij zich afzijdig gehouden van de strijd. Zijn broer was een strijder en nadat hij bij een luchtaanval om het leven was gekomen, heeft eiser zich aangesloten bij de strijdende partij Failaq al Sham. Eiser is meegegaan met een lid van Failaq al Sham. Dat was de eerste keer dat hij wapens droeg. Ze verbleven drie dagen in Rif Aleppo. De vierde dag zijn ze teruggekeerd. Een keer op de terugweg zijn ze in Tamanaea gebombardeerd. Daardoor was eiser bang om nog een keer te gaan. Daarna ging het zo elke (anderhalve) maand. Ze namen contact met hem op en dan ging hij mee. Ze bemanden dan een uitkijkpost in het gebied Al-Zarbeh in Rif Aleppo, zodat het Syrische regime niet kon naderen. . Eiser verbleef daar dan drie of vier dagen en keerde vervolgens weer huiswaarts. Daarna werd hij overgeplaatst naar Rif Al Muhandisin. Dat was ongeveer een jaar na de dood van zijn broer. Eiser verklaart verder dat hij bij Failaq al Sham heeft aangegeven dat hij een vrouw en een kind had en het allemaal niet aankon. Ze zeiden tegen hem dat hij wel een maand op en af kon komen. Hij is een keer naar Rif Hama (Tamalek) gegaan. Daar waren hele heftige bombardementen. Ze brachten hem ook een keer naar Jebel Arbayen in de buurt van Ariha. Daarna ging hij terug naar Rif Aleppo. Hij heeft lange tijd verbleven bij Zarbeh en Rif Al Muhandisin en ging telkens weer naar huis.
2.5 Op een gegeven moment kwam HTS aan de macht. De groep van eiser, Failaq al Sham, werd opgeheven. Een deel is naar Afrin (gebied van de Turken) gegaan en een ander deel van de groep naar de grens met Turkije. Het onderdeel waar eiser toe behoorde, bleef in Sarmada. HTS begon druk uit te oefenen op mensen die tot Failaq al Sham behoorden. HTS kwam ook naar eisers huis. Eisers vader is naar de buurman, genaamd [naam], gegaan. [naam] had banden met HTS. [naam] heeft gezegd dat eiser niet bang hoefde te zijn om opgehaald te worden door HTS en hij moest zeggen dat hij bij hem hoorde. Eiser is een tijdje met [naam] meegegaan. Die wilde een gasstation openen en eiser zou daar dan gasflessen gaan verkopen. HTS bracht brandstof uit Turkije om dit te verspreiden en te verkopen bij gasstations. Omdat [naam] connecties had, kreeg hij voorrang om deze te verkopen. Er werd een gasstation geopend in Kafr Darnian, waar gasflessen werden verkocht en gevuld. De verkoop was alleen bedoeld voor mensen van HTS. [naam] had een vrachtauto en daarmee haalden ze lege gasflessen op, vulden die en brachten die vervolgens weer weg. Dat werk heeft eiser twee en een half jaar gedaan. Ongeveer in 2018 heeft [naam] de werkplaats verkocht. Eiser heeft nog een tijdje voor de nieuwe eigenaar gewerkt en is toen gestopt. Hij kreeg uiteindelijk een vergunning om het werk zelf te doen. Nadat eiser wat kapitaal bij elkaar had gespaard en geld had geleend, is hij gaan samenwerken met een compagnon. Samen met zijn compagnon heeft hij hetzelfde werk gedaan: lege gasflessen vullen en doorverkopen. Eiser heeft dat anderhalf jaar gedaan. Hij verdiende goed en droeg geen wapens. Het ging bergafwaarts toen een concurrent de gasflessen voor minder ging verkopen. Eiser en zijn compagnon leden verlies. Hij kon niet meer rondkomen en dat was voor hem reden om Syrië te verlaten.
2.6 Eiser benadrukt in zijn gehoor dat hij nooit heeft gevochten en nooit heeft geschoten. Hij heeft het geprobeerd, maar het beviel hem niet en hij is gestopt. Hij beseft dat hij in het begin niet het juiste verhaal heeft verteld en gelijk de waarheid had moeten vertellen. De reden dat hij dat niet heeft gedaan, komt omdat hij in Nederland door andere Syriërs bang was gemaakt.
Het bestreden besluit
3. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000. De minister heeft getoetst aan zijn beleid in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Volgens de minister vormt eiser op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. Er bestaan ernstige redenen om te veronderstellen dat eiser een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid of een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan, als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
3.1 Eiser is volgens de minister in ieder geval én op zijn minst in de periode 2015 tot en met 2021 persoonlijk actief geweest in de gewapende strijd in Syrië, waarbij hij in verband is gebracht met twee islamitische en/of salafistische gewapende groeperingen, te weten Failaq al Sham en HTS. De minister gaat ervan uit dat in het geval van eiser voor beide groeperingen sprake is van knowing and personal participation. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw 2000.
3.2 Eiser heeft wel aannemelijk gemaakt dat gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan eiser is derhalve geen terugkeerbesluit met inreisverbod opgelegd.
3.3 De minister heeft verder aangegeven dat eiser op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) 2018/1861 en paragraaf A4/4 van de Vc 2000 voor de duur van 20 jaar in het Schengen Informatie Systeem (SIS) wordt gesignaleerd, omdat eiser een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
De beroepsgronden van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister de aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard vanwege toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en dat de minister hem ten onrechte een besluit tot signalering heeft opgelegd voor de duur van 20 jaar.
4.1 Eiser voert daartoe als eerste aan dat de minister het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Daardoor heeft hij niet goed kunnen beoordelen of in zijn geval sprake was van personal and knowing participation. In het gehoor is namelijk niet doorgevraagd over de rol die eiser heeft gehad in het conflict. Ook is niet doorgevraagd over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de onttrekking hieraan. Op het moment dat eiser aangeeft het eerlijke verhaal te vertellen, heeft de minister niet één enkele vraag gesteld.
4.2 Over de knowing and personal participation ten aanzien van Failaq al Sham erkent eiser dat hij een korte periode bij deze groepering aangesloten is geweest. Echter, de minister heeft miskend dat hij zich daaraan niet kon onttrekken. Hij zag de gewelddadigheden die het regime tegen het volk gebruikte, hij zag dat het regime wapens gebruikte en geweld pleegde zodat de bevolking ook genoodzaakt werd om wapens op te pakken. Nadat zijn broer overleed als gevolg van een bombardement in 2016 en hij gevraagd werd om zich aan te sluiten, kon hij niet anders. Hij was destijds 20 jaar en niet goed in staat een standpunt te vormen. Voor hem was ook niet precies duidelijk waarvoor de organisatie stond en hij moest zich aanpassen aan de meerderheid van de mensen in zijn dorp die tegen het regime waren. Hij heeft wel geprobeerd zich te onttrekken aan Failaq al Sham. Tot slot geeft eiser aan dat zijn rol in het conflict tijdens zijn tijd bij Failaq al Sham minimaal is geweest. Hij heeft niet meegevochten, maar alleen bij uitkijkposten gestaan. Door op een uitkijkpost te staan, heeft eiser niet in wezenlijke mate bijgedragen aan de misdrijven. De minister heeft in dat kader slechts enkele foto's van social media als indicatie over zijn rol. Over een foto heeft hij verklaard dat deze van een jacht op valken is en niets te maken heeft met Failaq al Sham. Op de andere foto is hij in burgerkleding te zien zonder gevechtstenue of wapenuitrusting. Op de foto's op de uitkijkpost is duidelijk zichtbaar dat ze zijn geposeerd en dat ze niet bij een frontlinie zijn genomen. Tot slot is er een foto met een groep vrienden. Dat is ook een geposeerde foto. Er zijn verder geen getuigenverklaringen of meldingen van nieuwsorganisaties of ngo's. Ook is er geen specifieke berichtgeving over hem. Volgens eiser is het bewijs dan ook te summier om te concluderen dat hem artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen kan worden ten aanzien van Failaq al Sham.
4.3 Over zijn deelname aan HTS is eiser van mening dat de minister al zijn verklaringen hierover zonder enige motivering terzijde heeft geschoven, enkel om de reden dat hij eerder niet de waarheid durfde te vertellen. Hij heeft uiteindelijk gedurende het aanvullend gehoor wel degelijk alles precies uit de doeken gedaan. Hij heeft verklaard dat op het moment dat HTS de macht overnam, zij langs de huizen zijn geweest om de mannen te rekruteren. Eiser was doodsbang om door HTS opgehaald te worden. Via zijn buurman [naam], die contacten had met deze groepering, is geregeld dat hij niet hoefde te vechten, maar dat hij bij een gasstation kon werken. Zodoende hoefde eiser geen wapens te dragen. Het was of vechten voor HTS of gas verkopen. Verder stelt eiser dat hij niet wist hoe een dergelijke organisatie gefinancierd wordt. Brandstof is essentieel voor de bevolking. Het was ook het enige gasstation met een monopolie. Verder beschikt de minister over slechts twee geluidsfragmenten over zijn deelname aan HTS. Deze bronnen zijn van sociale media, niet nader geverifieerd en daarom geen betrouwbaar bewijs. Het eerste geluidsfragment bestaat slechts uit geknipte stukjes. In het tweede fragment wordt de naam van eiser in het geheel niet genoemd. Eiser persisteert in zijn standpunt dat hij niet heeft deelgenomen aan activiteiten van HTS, dit blijkt ook niet uit zijn verklaringen.
4.4 Tot slot voert eiser aan dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de duur van de signalering op 20 jaar is gesteld. Hij verwijst naar artikel 6.5a, vijfde lid onder c, van het Vb 2000 waar de duur bij tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is bepaald op maximaal 10 jaar. Voor de duur van de signalering verwijst het besluit naar dit artikel. De gevolgen van een besluit tot signalering zijn enorm groot en staan niet in verhouding tot wat hijdaadwerkelijk heeft gedaan.
De beoordeling door de rechtbank
De afwijzing van de aanvraag vanwege artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
Juridisch kader
5. Het relevante juridisch kader dat van toepassing is indien artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.1 Voor het bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag dient de minister te onderzoeken of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).
Misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
6. De minister heeft zich onder verwijzing naar openbare landeninformatie, websites en (internet)artikelen op het standpunt gesteld dat de organisaties Failaq al Sham en HTS, waarmee eiser in verband wordt gebracht, zich schuldig hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag.
6.1 In de besluitvorming is aangegeven dat de plaatsen waar eiser met Failaq al Sham is geweest in openbare bronnen worden geduid als frontlinies tussen enerzijds de Syrische gevechtskrachten en anderzijds de gewapende groeperingen, ofwel tussen de oppositiegroepen die gesteund worden door de Turkse overheid en de groepen die in verband worden gebracht met HTS. De omgeving van Aleppo en Idlib zijn veel bevochten en Failaq al Sham keert steeds terug in de berichtgevingen over de strijd in deze regio's. Failaq al Sham heeft ook deelgenomen aan het Turkse offensief in het noorden van Syrië, voornamelijk tegen de Koerdische YPG. In openbare bronnen wordt Failaq al Sham in verband gebracht met ernstige misdrijven die zijn gepleegd sinds 2016, waaronder willekeurige wederrechtelijke detenties, gedwongen verdwijningen en plunderingen.
6.2 Ook heeft de minister aangegeven dat in meerdere gezaghebbende bronnen de mensenrechtenschendingen van HTS uitgebreid worden beschreven. Zo vinden er verdwijningen plaats van opposanten van HTS, worden zij vervolgd, gearresteerd en gedetineerd en soms langere tijd zonder vorm van aanklacht of proces vastgehouden in de gevangenissen van HTS. HTS is in Nederland aangemerkt als een terroristische organisatie.
6.3 De gedragingen van deze organisaties kwalificeren volgens de minister in dit geval als oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag. Volgens de minister moeten deze misdrijven daarnaast ook worden beschouwd als ernstige niet-politieke misdrijven als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft, zoals ter zitting bevestigd, niet bestreden dat de door Failaq al Sham en HTS gepleegde misdrijven onder artikel 1F, aanhef en onder a en b van het Vluchtelingenverdrag vallen. De rechtbank gaat daar daarom bij de verdere beoordeling vanuit.
Failaq al Sham - personal participation
7. Eiser stelt zich, zoals verduidelijkt ter zitting, op het standpunt dat hij wel wist van de misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag die door Failaq al Sham werden gepleegd. Daarom is sprake van knowing participation. Eiser bestrijdt echter dat hij hier persoonlijk aan heeft deelgenomen.
7.1 De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hem geen personal participation kan worden tegengeworpen.
7.2 De minister heeft er in dat verband in het bestreden besluit, en zoals nader toegelicht ter zitting, op kunnen wijzen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij lid is geworden van Failaq al Sham, nadat zijn broer om het leven was gekomen. De minister heeft er ook op kunnen wijzen dat eiser heeft verklaard dat hij meerdere keren mee is geweest op missie naar Rif Aleppo, Rif Al Muhandisin en naar Al-Zarbeh. De rechtbank overweegt dat uit eisers verklaringen in het "aanvullend gehoor 1F" volgt dat, nadat hij zich had aangesloten, een persoon van Failaq al Sham hem kwam ophalen en dat dit de eerste keer was dat hij een wapen droeg. Vervolgens is hij met Failaq al Sham naar Rif Aleppo gegaan en heeft hij daar drie dagen verbleven. Op de terugweg werden ze gebombardeerd. Eiser verklaart dat hij gedurende zeven maanden ongeveer elke maand/anderhalve maand een dag of drie vier mee ging naar het gebied Al-Zarbeh in Rif Aleppo. Hij ging naar een uitkijkpost om deze te bemannen, zodat het regime hen niet kon naderen. Na die periode werden ze overgeplaatst naar een gebied dat Rif Al Muhandisin heet. Eiser is ook nog op andere plaatsen geweest met Failaq al Sham, zoals Rif Hama en Jebel Arbayen in de buurt van Ariha. Uiteindelijk ging hij terug naar Rif Aleppo en Rif Al Muhandisin totdat HTS aan de macht kwam en Failaq al Sham werd opgeheven. De minister heeft op basis hiervan kunnen concluderen dat in eisers situatie sprake is van personal participation.
7.3 In dit kader heeft de minister de eerdere verklaringen van eiser over de foto's, dat hij op valkenjacht ging en dat hij toevallig met de andere personen op de foto ging omdat deze groep mensen langskwam bij de winkel van zijn oma, niet hoeven volgen. Eiser heeft immers zelf later verklaard wapens te hebben gedragen en daarmee met Failaq al Sham naar de frontlinies in de bergen te zijn gegaan. Dat strookt niet met zijn eerdere verklaringen over de foto's. Eiser heeft ook niet bestreden dat hij in de periode dat hij lid was van Failaq al Sham met hen in de gebieden verbleef, zoals Rif Aleppo, waar de gevechten plaatsvonden. Dat eiser, zoals hij stelt, alleen op de uitkijk stond, maakt het oordeel van de rechtbank over eisers personal participation niet anders. Hoewel de minister in de bestreden besluitvorming een grote nadruk legt op de vermoedelijk veel grotere rol van eiser als lid van Failaq al Sham dan alleen een rol op de uitkijkpost, neemt dit niet weg dat eiser alleen al op basis van zijn eigen verklaringen een faciliterende rol kan worden tegengeworpen. Het bemannen van een uitkijkpost met wapens om te voorkomen dat het regime kon naderen, is een onderdeel van de strijdvoering. Wellicht dat eiser daarmee feitelijk niet zelf bij een gevechtsactie betrokken was, maar met het bemannen van de uitkijkpost om de gevechtsacties van anderen mogelijk te maken, heeft eiser een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plegen van de misdrijven door Failaq al Sham. Met het faciliteren van misdrijven is al sprake van "personal participation". De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat de minister verder had moeten doorvragen naar zijn specifieke rol. Eiser is uitgebreid in de gelegenheid gesteld de vragen van de minister te beantwoorden, ook nadat de minister hem had geconfronteerd met voor hem belastend (foto) materiaal van social media. Eiser heeft er zelf voor gekozen tot het einde te wachten met het weergeven van het, naar zijn zeggen, echte verhaal. In die verklaringen zijn voor de minister, zoals hiervoor overwogen, voldoende aanknopingspunten te vinden om aan eiser een zodanig faciliterende rol toe te kennen dat sprake is van personal participation bij Failaq al Sham.
7.4 Ook heeft de minister voldoende gemotiveerd dat in eisers geval geen sprake is geweest van dwang. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij vrijwillig is toegetreden tot Failaq al Sham en zijn deelname is gestopt omdat de groepering werd opgeheven. Eiser heeft niet verklaard dat hij wel wilde maar niet kon stoppen bij Failaq al Sham. Hij heeft ook niet toegelicht waarom hij zich niet kon onttrekken aan deelname. De minister heeft verder kunnen stellen dat ondanks de verklaring van eiser dat hij eigenlijk niet meer wilde deelnemen vanwege de bombardementen en zijn gezin, hij toch telkenmale weer ten strijde is getrokken. Zijn angst bestond dus niet uit een vorm van dwang aan de zijde van Failaq al Sham. Eiser mocht, blijkens zijn eigen verklaringen, ook langere perioden ''gewoon'' thuis blijven. Bovendien blijkt uit de gevonden foto's van eiser evenmin van enige vorm van terughoudendheid of angst.
7.5 Eisers betoog slaagt niet. Alleen al op grond van eisers eigen verklaringen over zijn lidmaatschap en betrokkenheid bij Failaq al Sham, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is.
HTS - knowing and personal participation
8. Eiser stelt zich, zoals toegelicht op zitting, op het standpunt dat hij geen lid is geweest van HTS. Hij was ook niet op de hoogte van de activiteiten van HTS, omdat hij alleen een civiele rol had. Hij is juist via zijn buurman ontkomen aan rekrutering om te vechten voor HTS. Voor hem was ook niet duidelijk dat hij met het uitbaten van het gaststation, via zijn buurman, HTS financierde of anderszins faciliteerde.
8.1 De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft in het bestreden besluit aangegeven dat hij er, op basis van enkele geluidsfragmenten van social media, van uitgaat dat eiser wel lid is geweest van HTS en direct betrokken was bij de misdrijven gepleegd door HTS, zoals het neerslaan van een demonstratie. De minister wijst er nog op dat eiser in de zienswijze het volgende heeft aangegeven:
“dit gezegd heeft omdat de demonstranten een vlag wilden hijsen op het plein tegenover het huis van zijn vader, en betrokkene was bang dat het huis van zijn vader dan gebombardeerd zou kunnen worden.”Daarmee erkent eiser dat hij deze tekst zelf heeft uitgesproken. De minister heeft daarbij nog overwogen dat gelet op het verloop van het gehoor en de omstandigheid dat eiser pas aan einde komt met het, naar zeggen, echte verhaal er vermoedens bestaan dat eiser zijn rol bij HTS heeft gebagatelliseerd. Nog los van de vraag of de minister voldoende objectieve en verifieerbare aanknopingspunten heeft om aan eiser een grotere rol toe te dichten dan waarover hij heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser op basis van zijn eigen verklaringen ook knowing and personal participation kan worden tegengeworpen inzake zijn betrokkenheid bij HTS.
8.2 De minister heeft in dat verband in de besluitvorming, en zoals nader toegelicht ter zitting, erop kunnen wijzen dat eiser zelf heeft verklaard dat op het moment dat de leider van zijn groep van Failaq al Sham de groep had opgeheven, eiser via zijn buurman die banden had met HTS, een gasstation is begonnen. Vanuit dit gasstation heeft eiser voor HTS gas verkocht dat HTS uit Turkije had gehaald. Dit gas mocht eiser alleen verkopen aan leden van HTS. Uiteindelijk is eiser dat als zelfstandige voor HTS gaan doen. In dit kader heeft de minister aan de hand van bronnen onderbouwd dat HTS sinds 2017 Watad Petroleum in handen heeft, waarmee zij in de regio Idlib een monopolie heeft ten aanzien van de invoer en verkoop van gas en petroleum. De inkomsten van deze handel verdwijnen rechtstreeks in de kas van HTS. Daarbij heeft HTS in juni 2019 1.65 miljoen dollar netto winst gemaakt. De rechtbank overweegt dat de minister op grond van deze informatie en eisers verklaringen aan eiser knowing participation kon tegenwerpen. Eiser had moeten weten dat hij met het verkopen van gas voor en uitsluitend aan HTS een bijdrage leverde aan de activiteiten van HTS. Zoals hiervoor al is weergegeven heeft eiser niet weersproken dat HTS zich schuldig heeft gemaakt aan misdaden zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Hiermee heeft de minister, zoals ook ter zitting toegelicht, eiser kunnen tegenwerpen dat hij op deze manier een wezenlijke bedrage heeft geleverd aan de financiering van een terroristische organisatie en daarmee diens terroristische acties. In dat kader kan aan eiser ook personal participation worden tegengeworpen, het faciliteren van de gedragingen van HTS is daartoe voldoende. Daarbij heeft de minister ook kunnen overwegen dat geen sprake is geweest van dwang. Het is immers niet gebleken dat hij de verkoop van gasflessen onder dwang voor HTS heeft verricht, terwijl hij dat liever niet had willen doen. Gesteld noch gebleken is dat eiser heeft geprobeerd om zich ergens aan te onttrekken of morele bezwaren dan wel problemen had met het werk dat hij voor HTS deed. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij met de verkoop is gestopt, omdat zijn buurman de werkplaats had verkocht. Daarna is hij met een compagnon voor zichzelf begonnen met de verkoop van gasflessen. Hij is daarmee pas gestopt toen zij verlies begonnen te lijden en hun inkomsten minder werden.
8.3 Eisers betoog slaagt niet. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat op eiser vanwege zijn betrokkenheid bij HTS artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
SIS signalering
9. Eiser voert aan dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de duur van de signalering op 20 jaar is gesteld. De rechtbank stelt vast dat eiser daarmee niet zozeer bestrijdt dat de minister hem in het Schengen Informatie Systeem (SIS) kan signaleren, maar dat de duur van de signalering niet 20 jaar kan bedragen.
9.1 Uit de besluitvorming volgt dat de minister aan eiser een SIS signalering heeft opgelegd, omdat hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. In de besluitvorming verwijst de minister naar artikel 67a van de Vw 2000 in combinatie met artikel 6.5a lid 6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
9.2 De rechtbank stelt vast dat uit paragraaf A4/4.2 van de Vc 2000 volgt dat voor het bepalen van de duur van een SIS signalering wordt verwezen naar paragraaf A2/2.3 van de Vc 2000 die gaat over het opleggen van inreisverboden. Daarin wordt verwezen naar artikel 6.5a, lid 6 van het Vb 2000 waarin is geregeld dat de duur van een inreisverbod 20 jaar bedraagt indien de vreemdeling naar het oordeel van de minister een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De rechtbank stelt eveneens vast dat in paragraaf A2/12.6 is geregeld dat de duur van een SIS signalering bij een gevaar voor nationale veiligheid 10 jaar bedraagt. In de Vc 2000 worden dus in twee verschillende paragrafen andere termijnen genoemd voor de duur van een SIS signalering dan wel een inreisverbod, als sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid. Desgevraagd heeft de minister op zitting naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen verklaren hoe deze paragrafen zich tot elkaar verhouden en waarom in het ene geval bij een gevaar voor de nationale veiligheid de SIS signalering beperkt is tot een duur van 10 jaar en deze in het andere geval 20 jaar kan bedragen. Het door de minister gelegde verband met het terugkeerbesluit en inreisverbod bij toepassing van paragraaf A2/12.6, kan de rechtbank niet volgen. In dat geval zou bij het opleggen van een inreisverbod van 20 jaar de SIS signalering maximaal 10 jaar mogen bedragen, hetgeen op zichzelf al opmerkelijk is, terwijl de signaleringsduur zonder inreisverbod 20 jaar mag bedragen. Desgevraagd heeft de minister ter zitting hierover verder geen inzicht in kunnen verschaffen.
9.3 Daarbij komt nog dat de minister ter zitting heeft erkend dat hij -ook bij het opleggen van de SIS signalering- aan het Unierechtelijke openbare orde criterium zoals volgt uit de arresten van het Hof van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O (ECLI:EU:C:2015:377) en het arrest van 2 mei 2018,. K. en H.F (ECLI:EU:C:2018:2960) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3017) moet toetsen. Hierop is in de besluitvorming niet ingaan en de summiere toelichting ter zitting over de vraag of eiser een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar vormt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan.
9.4 De beroepsgrond gericht tegen de SIS signalering slaagt.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover eiser daarbij voor de duur van 20 jaar in het SIS wordt gesignaleerd. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluitonderdeel in stand te laten. Indien de minister de SIS signalering wenst te handhaven zal hij dit opnieuw moeten motiveren met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak. Hierbij zal de minister de duur van het opleggen van de SIS signalering deugdelijk moeten motiveren en tevens deugdelijk en kenbaar moeten motiveren dat voldaan is aan het Unierechtelijke openbare orde criterium.
10.1 Omdat het beroep gegrond is en vanwege de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.814,00,- waarbij voor de proceshandelingen van de gemachtigde van eiser 1 punt wordt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- , wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het besluit tot signalering in het Schengen Informatie Systeem;
  • bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.814,00,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzitter, en mr. R. Grimbergen en mr. R.B.H. Hebbink, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingverdrag)

Artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag:
De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen.
Artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:
De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.

Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)

Artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000:
Indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet in de weg staat, wordt aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Wet.
Artikel 6.5a, zesde lid van het Vb 2000
In afwijking van het eerste tot en met vijfde lid, bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twintig jaren, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of indien naar zijn oordeel zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaren.

Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)

Paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 ("Bewijslast en verantwoordelijkheid"):
Voor tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er 'ernstige redenen' zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND 'ernstige redenen' heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).
'Knowing participation'
Er is in ieder geval sprake van 'knowing participation' bij de vreemdeling in één van de volgende situaties:
a. de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;
(…)
c. de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een 'significante uitzondering'.
(…)
'Personal participation'
Er is sprake van 'personal participation' bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
(…)
c. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd;
(…)
Paragraaf C2/7.10.2.5 van de Vc 2000 ("Persoonlijke vrijwaren van verantwoordelijkheid")
(…)
Dwang
Indien de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, wordt hij niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:
  • er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;
  • er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;
  • de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad; of
  • de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.
Paragraaf A2/12.6 van de Vc 2000 ("Invoeren van signaleringen in het SIS of E&S "):
(…)
een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar; of
(…)
Paragraaf A4/4.2 van de Vc 2000 ("Duur besluit tot signalering"):
Voor de duur van het besluit tot signalering is het beleid uit paragraaf A4/2.3 Vc van overeenkomstige toepassing.