ECLI:NL:RBDHA:2025:8185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
SGR 24/4012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking inzake onroerende zaak en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting (WOZ). De belanghebbende, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 671.000. Tijdens de zitting op 21 maart 2025 heeft de belanghebbende een lagere waarde van € 626.000 bepleit, terwijl de heffingsambtenaar een compromisvoorstel deed om de waarde te verlagen naar € 641.000. De rechtbank heeft overwogen dat de belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat zijn woning identiek is aan 23 andere woningen in de omgeving, wat noodzakelijk is om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te kunnen doen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en heeft het beroep gegrond verklaard, de waarde van de woning vastgesteld op € 641.000 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/4012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 19 maart 2024 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2023 is vastgesteld op € 671.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2025.
Belanghebbende is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 626.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een compromisvoorstel gedaan om de waarde te verlagen naar € 641.000. Belanghebbende heeft hierop verklaard vast te houden aan zijn standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld en dit voorstel enkel te accepteren, indien de rechtbank oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing is.
4. Het houdt partijen verdeeld of er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de woning identiek zou zijn aan 23 andere woningen. Belanghebbende heeft daarover verklaard, dat de indeling van deze woningen identiek is, de woningen hetzelfde type zijn en dat ze alle in dezelfde prijscategorie vallen. Belanghebbende heeft verder verklaard, dat hij de mate van onderhoud van de andere woningen niet kan beoordelen, de keukens van de woningen kunnen verschillen en dat hij niet weet of er in de andere woningen aanpassingen zijn gedaan. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de woningen niet (nagenoeg) identiek zijn en daarbij vooral gewezen op het feit dat er bij koopwoningen bijna altijd verschillen zijn.
5. De rechtbank overweegt dat van schending van het gelijkheidsbeginsel sprake kan zijn indien a) de heffingsambtenaar een begunstigend beleid voert, b) ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of c) de meerderheidsregel wordt geschonden. [1] In de onderhavige situatie is gesteld noch gebleken dat sprake is van een begunstigend beleid of van een oogmerk tot begunstiging. Het gelijkheidsbeginsel kan dus slechts toepassing vinden in het kader van de meerderheidsregel. Een beroep op de meerderheidsregel kan alleen slagen indien belanghebbende voldoende onderbouwt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde in een meerderheid van de met de woning van belanghebbende (nagenoeg) identieke gevallen lager heeft vastgesteld dan de waarde van de woning. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet het daarbij gaan om identieke woningen, in die zin dat de onderlinge verschillen tussen de woningen verwaarloosbaar zijn, en dienen ten minste twee identieke woningen te worden opgevoerd. [2]
6. Naar oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de 23 woningen in het complex van belanghebbende (nagenoeg) identiek zijn aan de woning. De verklaring van de belanghebbende ter zitting duidt erop dat er wel degelijk verschillen tussen de woningen kunnen zijn in bijvoorbeeld onderhoud, luxe of andere factoren die van belang kunnen zijn voor de marktwaarde. De stelling van belanghebbende dat de woningen alle tot dezelfde prijscategorie behoren en hetzelfde type zijn is onvoldoende om te kunnen spreken van identieke woningen, nu de woningen op andere punten (kunnen) verschillen. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan de bewijslast die op hem rust om aannemelijk te maken dat het gaat om identieke gevallen. De meerderheidsregel is niet geschonden, het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
7. Gelet op de tweede overweging zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de waarde van de woning conform het voorstel van de heffingsambtenaar op € 641.000 vaststellen.
8. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank bepaalt deze kosten op € 12,36, te weten de reiskosten van belanghebbende conform het ingediende formulier proceskosten. De heffingsambtenaar dient ook het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 641.000;
  • vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een bedrag berekend naar een waarde van € 641.000;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 12,36;
  • draagt de heffingsambtenaar op om het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Visser, rechter, in aanwezigheid van
G. Uwineza, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch, 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1740.
2.HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8942 en HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9489.