ECLI:NL:RBDHA:2025:8219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die in verband met een voorgenomen overdracht aan Frankrijk op 13 mei 2025 een spoedprocedure had aangevraagd. De verzoeker, die de Syrische nationaliteit heeft, had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet aanwezig was op het aangezegde tijdstip van de overdracht, ondanks dat hij op de hoogte was van zijn verplichtingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker verwijtbaar niet aanwezig was en dat het beroep geen redelijke kans van slagen had. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en kreeg de verzoeker geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21535

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoekerV-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

Verweerder heeft in een besluit van 14 februari 2025 (het bestreden besluit) de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. [1] Verzoeker heeft hiertegen op 21 februari 2025 beroep ingesteld (NL25.8483).
Op 1 mei 2025 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van de (voorgenomen) overdracht van verzoeker aan Frankrijk op 13 mei 2025 om 09:30 uur, met [vluchtnummer]. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker de voorzieningenrechter op 9 mei 2025 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 11 mei 2025 een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft hierop gereageerd op 12 mei 2025.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is in dit geval bevoegd, gelet op het bij de rechtbank aanhangige beroep. Gelet op de aanstaande overdracht van verzoeker is tevens sprake van onverwijlde spoed.
2. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de uitzetting van verzoeker staat gepland op 13 mei 2025.
Feiten en omstandigheden
3. Verzoeker stelt te zijn geboren op [datum] 1963 en stelt de Syrische nationaliteit te hebben. Verzoeker heeft op 11 mei 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verzoeker heeft hiertegen beroep (NL24.48914) ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL24.48915) te treffen. Bij uitspraken van 5 februari 2025 is het beroep door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4. Verweerder heeft de autoriteiten van Frankrijk op 14 februari 2025 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van de verdwijning van verzoeker en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening vanwege onderduiken.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn ten onrechte door verweerder is verlengd vanwege onderduiken. Verzoeker was niet met onbekende bestemming vertrokken en heeft met verweerder gecommuniceerd over de medische afspraken die waren ingepland op het moment van de geplande overdracht(en).
6 De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het formulier ‘Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten’ (TBBA) volgt dat verzoeker is geïnformeerd over zijn verplichting om medewerking te verlenen aan de overdracht en de gevolgen van het niet meewerken. Verder is verzoeker op 12 februari 2025 geïnformeerd over de geplande overdracht op 14 februari 2025. Op 13 februari 2025 is verzoeker geïnformeerd over het tijdstip waarop hij zou worden opgehaald. Verzoeker is op de dag van de overdracht niet op het aangezegde tijdstip verschenen. Verzoeker was toen evenmin op zijn kamer aanwezig of - voor zover bekend -elders in de opvang.
7. Voor zover verzoeker stelt dat er vanwege een spoedeisende medische afspraak op 14 februari sprake was van een verschoonbare afwezigheid, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de door verzoeker in de beroepsprocedure overgelegde brief van 21 februari 2025 van [arts] Later blijkt dat verzoeker op 14 februari 2025 in de ochtend een onverwacht bezoek aan de polikliniek heeft gebracht en dat aan verzoeker vervolgens een vervolgafspraak is aangeboden op 21 februari 2025, vanwege afwezigheid van de arts. Hiermee heeft verzoeker dan ook niet onderbouwd dat sprake was van een spoedeisende medische situatie en daarmee van overmacht. Verder heeft verzoeker zijn stelling dat hij hierover heeft gecommuniceerd met verweerder niet gestaafd.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht geconcludeerd dat verzoeker verwijtbaar niet aanwezig was.
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).