ECLI:NL:RBDHA:2025:8234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL24.50548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse minderjarige met problemen door een oudere man en afvalligheid van de islam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Iraanse minderjarige, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres diende op 14 september 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 20 november 2024 werd afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep op 19 maart 2025, waarbij eiseres, haar gemachtigde en een tolk aanwezig waren, terwijl de verweerder niet aanwezig was vanwege capaciteitsgebrek. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de problemen van eiseres met een oudere man, met wie zij een relatie had, ongeloofwaardig zijn. Eiseres heeft verklaard dat deze man haar ongewenst heeft aangeraakt en seksvideo's van hen heeft verspreid. De rechtbank vindt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van eiseres en haar psychische problemen. Ook is onvoldoende gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging heeft op basis van haar afvalligheid van de islam. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50548

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 14 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 november 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, Z. Asadi als tolk, de gemachtigde van eiseres en [naam 1] van Nidos. Verweerder was niet aanwezig bij de zitting vanwege capaciteitsgebrek.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2010 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij toen zij 12 jaar oud was een relatie kreeg met een man van 19 jaar oud genaamd [naam 2] . Hij heeft haar aangeraakt terwijl zij dat niet wilde en hij heeft seksvideo’s gemaakt van hen samen. Deze video’s heeft hij verspreid nadat eiseres de relatie heeft beëindigd. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij nooit in de islam heeft geloofd en dat zij zich bij terugkeer naar Iran niet meer wil aanpassen aan de islamitische regels.
4. Het asielrelaas van eiseres bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met en door [naam 2] ;
  • eiseres gelooft niet in de islam.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Ook vindt verweerder het geloofwaardig dat eiseres niet in de islam gelooft. De problemen met en door [naam 2] vindt verweerder niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt verweerder dat eiseres onvoldoende documenten heeft gegeven en hier geen goede verklaring voor heeft. Het contact met [naam 2] vond plaats via WhatsApp en Instagram, maar eiseres heeft geen schermafbeeldingen van gesprekken of bijvoorbeeld reacties op de video kunnen overleggen. Ook vormen de verklaringen van eiseres geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiseres heeft in haar nader gehoor namelijk tegenstrijdig verklaard met haar verklaringen bij de vreemdelingenpolitie en haar verklaringen in het aanmeldgehoor.
Hoewel eiseres niet in de islam gelooft, is niet gebleken dat zij hierdoor een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiseres heeft in Iran geen noemenswaardige problemen ondervonden waaruit opgemaakt kan worden dat sprake is – of zal zijn – van vervolging. Het is niet gebleken dat eiseres in de negatieve aandacht staat of zal komen te staan van de Iraanse autoriteiten. Hoewel uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij niet mee wil doen aan de ramadan en geen hijab meer wil dragen mag dit wel van haar verwacht worden, omdat zij dit ook deed toen zij in Iran verbleef. Uit haar verklaringen blijkt niet dat het feit dat zij zich niet aan deze regels wil houden voortkomt uit diepgaande overtuigingen ten aanzien van de islam of dat dit inherent is aan haar (religieuze) identiteit.
De broer van eiseres heeft ook asiel aangevraagd in Nederland en zijn asielaanvraag is ingewilligd, daarom heeft verweerder beoordeeld of het besluit om de asielaanvraag van eiseres af te wijzen is toegestaan volgens artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder heeft in het bestreden besluit aangenomen dat tussen eiseres en haar broer hechte persoonlijke banden bestaan en er daarom sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de belangen van eiseres afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse staat, en deze belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen waardoor zij geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM krijgt.
Tot slot heeft verweerder, omdat eiseres minderjarig is, bepaald of er bij terugkeer naar Iran adequate opvang voor haar is. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres bij terugkeer naar Iran bij haar ouders terecht kan en dat er daarom aan haar een terugkeerbesluit kan worden opgelegd.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Verweerder heeft ten eerste onvoldoende gemotiveerd dat de problemen met [naam 2] ongeloofwaardig zijn. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiseres geen documenten kan overleggen over haar gesprekken met [naam 2] en heeft haar verklaringen onvoldoende betrokken bij het beoordelen van de aanvraag. Ook werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiseres wisselend heeft verklaard. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de jonge leeftijd van eiseres toen zij naar Nederland kwam en het feit dat zij niemand kon vertrouwen. Ook waren de vragen die aan eiseres werden gesteld niet duidelijk en begreep zij deze niet goed.
Ten tweede heeft verweerder ten onrechte niet aangenomen dat eiseres afvallig is. Uit de Werkinstructie 2022/3 blijkt dat iemand ook afvallig kan zijn wanneer diegene zich heeft afgewend van het geloof waarmee diegene is opgegroeid. Verweerder heeft ook de uiting van de afvalligheid van eiseres onjuist beoordeeld. Verweerder moet de wijze van uiting van afvalligheid in het land van herkomst, in Nederland, en de gewenste toekomstige uiting beoordelen en heeft dit niet gedaan.
Ten derde heeft eiseres bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees voor vervolging vanwege ondervraging op het vliegveld. Eiseres verblijft meer dan twee jaar in het buitenland en heeft geen paspoort meer, en loopt daarom risico op ondervraging.
Tot slot heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft er geen rekening mee gehouden dat eiseres samen met haar broer naar Nederland is gevlucht en dat zij niet zonder hem kan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit op meerdere punten onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft. Verweerder was ook niet aanwezig op de zitting om een nadere toelichting te geven op het besluit. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel komt.
Problemen met [naam 2]
7. Verweerder heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat de problemen van eiseres met [naam 2] niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft aan eiseres tegengeworpen dat zij pas in het nader gehoor verklaard heeft over haar problemen met [naam 2] , maar heeft hierbij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiseres nog maar 12 jaar oud was toen zij aankwam in Nederland en de gevoeligheid van de gestelde problemen. Hierbij speelt ook mee dat eiseres psychische problemen heeft, zoals blijkt uit het bij de beroepsgronden overgelegde behandelplan van iMindU GGZ. Hoewel verweerder wel heeft kunnen tegenwerpen dat eiseres geen schermafbeeldingen van de gesprekken heeft kunnen overleggen, is enkel dit argument onvoldoende om de problemen met [naam 2] volledig niet geloofwaardig te achten. Daarbij is ook van belang dat verweerder in de beoordeling verder niet is ingegaan op de inhoud van de verklaringen van eiseres over haar problemen met [naam 2] . Verweerder was ook niet aanwezig op zitting om een nadere motivering te geven.
Afvalligheid en vrees bij terugkeer
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging heeft op basis van haar afvalligheid.
Los van de vraag of verweerder wel of niet ten onrechte heeft aangenomen dat eiseres niet afvallig is, heeft verweerder wel geloofwaardig gevonden dat eiseres niet gelovig is. Ook in dat geval kan verweerder niet volstaan met de vaststelling dat eiseres eerder nooit problemen heeft gehad vanwege haar geloofsopvatting. De situatie kan na terugkeer anders zijn omdat eiseres dan ondervraagd kan worden door de autoriteiten en daarbij alsnog problemen kan ondervinden door haar houding tegenover de islam. [2]
Ook heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat het uiten van de geloofsovertuiging van eiseres geen belangrijk onderdeel is van haar religieuze identiteit en in hoeverre van haar verlangd mag worden dat zij de religieuze verplichtingen in Iran naleeft. Aan eiseres is gevraagd of zij bij terugkeer naar Iran open zou zijn over dat zij niet gelooft in de islam, waarop zij heeft verklaard dat zij bij terugkeer naar Iran alles eerlijk zou zeggen en dat zij nergens meer bang voor is, ook niet voor de dood. Ook is aan eiseres gevraagd of zij bij terugkeer naar Iran een hoofddoek zou dragen en doen alsof zij moslim is, waarop zij heeft verklaard dat zij door alles wat zij heeft meegemaakt haarzelf heeft beloofd dat zij niet meer gaat doen wat zij zelf niet wil ook als dit haar dood wordt. Zij heeft verklaard dat zij bij terugkeer naar Iran liever in de gevangenis zou belanden dan zichzelf weer verliezen. [3] Verweerder heeft deze verklaringen ten onrechte niet betrokken bij het besluit en daarmee niet uitgelegd waarom ondanks deze verklaringen van eiseres verwacht mag worden dat zij bij terugkeer naar Iran zich opnieuw conformeert aan de geldende regels.
Artikel 8 van het EVRM
9. Omdat het beroep gelet op het voorgaande al gegrond is, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de beroepsgrond van eiseres over artikel 8 van het EVRM. Verweerder moet namelijk een nieuw besluit nemen, waarbij ook een nieuwe beoordeling zal moeten worden gemaakt van het familieleven tussen eiseres en haar broer op basis van de feiten en omstandigheden op dat moment.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag en daarbij rekening houden met deze uitspraak. [4]
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. [5]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3267.
3.Zie pagina 38 en 39 van het verslag van het nader gehoor.
4.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.