In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Stap, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank had eerder, op 4 december 2024, bepaald dat de minister binnen twee weken na die uitspraak moest beslissen. Eiseres stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden, waardoor zij nu beroep instelt. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank. De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 mei 2025.