In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep inzake de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was op 21 januari 2025 opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 22 april 2025 opgeheven, waarna de rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en het vooronderzoek op 2 mei 2025 werd gesloten.
De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot 14 maart 2025 rechtmatig was, maar dat de maatregel na deze datum onrechtmatig was, omdat verweerder de maatregel te laat had omgezet. Eiser had recht op schadevergoeding voor de periode van 20 april 2025 tot en met 22 april 2025, omdat de maatregel pas op 22 april 2025 was omgezet, terwijl dit uiterlijk op 19 april 2025 had moeten gebeuren. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 300,- voor de drie dagen dat eiser onterecht in bewaring heeft gezeten.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen, die zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.