ECLI:NL:RBDHA:2025:8283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring gegrond, maatregel te laat omgezet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep inzake de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was op 21 januari 2025 opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 22 april 2025 opgeheven, waarna de rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en het vooronderzoek op 2 mei 2025 werd gesloten.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot 14 maart 2025 rechtmatig was, maar dat de maatregel na deze datum onrechtmatig was, omdat verweerder de maatregel te laat had omgezet. Eiser had recht op schadevergoeding voor de periode van 20 april 2025 tot en met 22 april 2025, omdat de maatregel pas op 22 april 2025 was omgezet, terwijl dit uiterlijk op 19 april 2025 had moeten gebeuren. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 300,- voor de drie dagen dat eiser onterecht in bewaring heeft gezeten.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen, die zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19402

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 22 april 2025 opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 2 mei 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 maart 2025 (in de zaak NL25.11057) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 14 maart 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 14 maart 2025.
Omzetting van de maatregel
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Het beroep tegen eisers asielaanvraag is bij uitspraak van 17 april 2025 ongegrond verklaard. Verweerder had de maatregel vervolgens binnen twee dagen moeten omzetten, maar heeft dit pas op 22 april 2025 gedaan. De maatregel van bewaring heeft volgens eiser dan ook te lang voortgeduurd, zodat hij recht heeft op een schadevergoeding. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 7 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13165).
4. De rechtbank merkt allereerst op dat uit het voortgangsrapport (de M120) blijkt dat verweerder uitgaat van 18 april 2025 of 22 april 2025 als uitspraakdatum (p. 4). Uit het systeem van de rechtbank blijkt dat de uitspraak waar eiser naar verwijst op 17 april 2025 is uitgesproken, zoals eiser stelt. De rechtbank gaat dan ook uit van 17 april 2025 als datum waarop het beroep tegen eisers asielaanvraag ongegrond is verklaard. De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1869) volgt dat verweerder maximaal twee dagen heeft om de grondslag van een maatregel te wijzigen. Verweerder had de maatregel dan ook uiterlijk 19 april 2025 moeten opheffen of omzetten. Omdat verweerder de maatregel pas op 22 april 2025 heeft omgezet, heeft eiser vanaf 20 april 2025 onrechtmatig op de verkeerde grondslag in bewaring gezeten. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de periode van drie dagen (20 april 2025 tot en met 22 april 2025) waarop eiser op de verkeerde grondslag in bewaring heeft gezeten. Per dag dat hij in het detentiecentrum heeft verbleven krijgt eiser € 100,-. De schadevergoeding bedraagt dus € 300,-.
5. De rechtbank ziet geen reden om de bewaring enig moment voor 20 april 2025 onrechtmatig te achten.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen voor een bedrag van € 300,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.