In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Hijma, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Dit beroep is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2024, waarin de minister werd opgedragen om binnen zestien weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres. De minister heeft deze termijn echter niet nageleefd, wat heeft geleid tot het huidige beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister een uitdrukkelijke termijn was opgelegd die inmiddels was verstreken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiseres, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 10 april 2025. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de overschrijding van de maximale beslistermijn van 21 maanden, wat een factor is in de afweging van de rechtbank bij het opleggen van de nadere beslistermijn aan de minister.