ECLI:NL:RBDHA:2025:839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.39327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Ethiopische vreemdeling in het licht van recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Ethiopische vreemdeling beoordeeld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren in 1983, diende op 10 februari 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 12 december 2024, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig zijn.

De rechtbank onderzoekt de niet-ontvankelijkverklaring aan de hand van de beroepsgronden van de eiser. De eiser stelt dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen relevante nieuwe elementen zijn in zijn aanvraag, en verwijst naar recente arresten van het Hof van Justitie van de EU, waaronder het arrest X en Y. De rechtbank legt uit dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen uit twee stappen bestaat: eerst moet worden vastgesteld of er nieuwe elementen zijn, en vervolgens of deze elementen de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten.

De rechtbank concludeert dat het arrest X en Y, gezien de omstandigheden van de zaak, als nieuw element kan worden aangemerkt. Echter, de rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een 15c-situatie in (delen van) Tigray, Ethiopië, en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet leiden tot een nieuwe beoordeling van zijn aanvraag. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Ethiopische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1983. Hij heeft op 10 februari 2023 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 met zaak NL24.39328 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiser heeft eerder drie aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft de laatste aanvraag in het besluit van 9 maart 2022 afgewezen. Dat besluit staat sinds de uitspraak van de rechtbank van 4 mei 2022 in rechte vast. [1]
3.2.
Op 10 februari 2023 heeft eiser zijn vierde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens hem sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 9 maart 2022. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Had de minister de aanvraag van eiser in behandeling moeten nemen?
4. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Eiser wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 9 november 2023, X en Y. [2] Uit dit arrest volgt volgens eiser kortgezegd dat de minister bij de beoordeling of de vreemdeling een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn ook rekening moet worden gehouden met de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit heeft de minister in de voorgaande procedures niet gedaan. [3] Op de zitting heeft eiser gewezen op het arrest van het HvJEU van 8 februari 2024 (A.A. t. Duitsland) op grond waarvan het arrest X en Y moet worden gezien als nieuw element. Volgens eiser moet de minister de aanvraag van eiser daarom in behandeling nemen en toetsen aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Ook moet de minister volgens eiser bezien of de besluiten van de minister in de door eiser eerder gevoerde procedures wel in overeenstemming met arrest X en Y zijn genomen.
Het juridisch kader
4.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 26 januari 2022, [4] heeft overwogen volgt uit het arrest LH, [5] dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen bestaat uit twee stappen. Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Uit LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd (zie ook punt 42 van het arrest XY). [6] Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de minister toe aan fase 2. Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het HvJEU overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
4.2.
Uit het arrest van het HvJEU van 8 februari 2024 (A.A. t. Duitsland) volgt kort gezegd dat elk arrest van het HvJEU, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, in potentie als nieuw element kan worden aangemerkt. [7]
Wat vindt de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat het arrest X en Y gezien het onder 4.2. aangehaalde arrest A.A. t. Duitsland een nieuw element is als bedoel in het arrest LH (Fase 1).
5.1.
Ook is niet in geschil dat eiser afkomstig is uit (een deel van) Tigray. De minister stelt zich echter terecht op het standpunt dat er geen sprake is van een zogenaamde 15c-situatie in (delen van) Tigray. Dit volgt uit het door de minister aangehaalde algemeen ambtsbericht Ethiopië van 2024, de beslisnota van 2 april 2024, [8] en het landgebonden beleid. [9] Dit standpunt als zodanig is door eiser in beroep niet bestreden. Omdat moet worden aangenomen dat in het geheel geen sprake is van een 15c-situatie in (delen van) Tigray kan het arrest X en Y ook niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een nieuw element dat de kans aanzienlijk groter maakt dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming als bedoeld in het arrest LH (Fase 2). Uit X en Y volgt immers dat persoonlijke omstandigheden van een vreemdeling in het kader van artikel 15c van de kwalificatierichtlijn pas een rol kunnen spelen als sprake is van een mate van willekeurig geweld die valt onder de reikwijde van dit artikel. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.4398.
2.ECLI:EU:C:2023:843.
3.Destijds de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
4.ECLI:NL:RVS:2022:208, rechtsoverweging (r.o.) 5.1. e.v.
5.ECLI:EU:C:2021:478.
6.ECLI:EU:C:2021:710.
7.Zie HvJEU, 8 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:122, r.o. 40 e.v.
8.Kenmerk 5219017.
9.Paragraaf C7/14 Vc 2000.