In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Ethiopische vreemdeling beoordeeld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren in 1983, diende op 10 februari 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 12 december 2024, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig zijn.
De rechtbank onderzoekt de niet-ontvankelijkverklaring aan de hand van de beroepsgronden van de eiser. De eiser stelt dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen relevante nieuwe elementen zijn in zijn aanvraag, en verwijst naar recente arresten van het Hof van Justitie van de EU, waaronder het arrest X en Y. De rechtbank legt uit dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen uit twee stappen bestaat: eerst moet worden vastgesteld of er nieuwe elementen zijn, en vervolgens of deze elementen de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten.
De rechtbank concludeert dat het arrest X en Y, gezien de omstandigheden van de zaak, als nieuw element kan worden aangemerkt. Echter, de rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een 15c-situatie in (delen van) Tigray, Ethiopië, en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet leiden tot een nieuwe beoordeling van zijn aanvraag. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan de eiser.