ECLI:NL:RBDHA:2025:8419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
09/172572-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord en veroordeling voor diefstal met geweld tijdens juweliersoverval

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en diefstal met geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wist dat er een echt vuurwapen werd gebruikt tijdens de overval op een juwelier op 22 mei 2024. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij geloofde dat het gebruikte wapen nep was. De rechtbank baseerde deze beslissing op de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, alsook op de camerabeelden van de overval.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het medeplegen van diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de gewelddadige overval, waarbij het slachtoffer werd bedreigd en mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 10.770,97 aan het slachtoffer en € 58.612,02 aan de juwelier, voor de geleden schade door de overval. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die door de overval ernstige psychische en fysieke gevolgen had ondervonden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/172572-24
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Marokko),
op dit moment gedetineerd in [inrichting]
te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 september 2024, 18 november 2024, 6 februari 2025 (alle pro forma), 10 april 2025 (inhoudelijke behandeling) en 14 mei 2025 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 mei 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, (meermalen) een vuurwapen naar het hoofd van die [naam 1] heeft gericht / tegen het hoofd van die [naam 1] heeft gehouden en (vervolgens) de trekker heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 22 mei 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, sieraden (kettingen en/of armbanden), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan juwelier [bedrijfsnaam] B.V. en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 1]
- meermalen (met kracht) met een vuurwapen op het hoofd en/of op het lichaam te slaan en/of
- aan haar armen naar de werkplaats te sleuren/slepen en/of
- meermalen te slaan en/of te schoppen en/of aan de oren te trekken en/of
- meermalen een vuurwapen in de richting van / tegen haar hoofd te houden en de trekker over te halen en/of
- ( dreigend) tegen die [naam 1] te zeggen: "Ik ga je dood schieten".

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard.
3.3.
Vrijspraak poging moord
Op grond van het procesdossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 22 mei 2024 rond 16:52 uur kreeg de politie een melding dat er een gewapende overval had plaatsgevonden op de [adres] te Den Haag De politie is ter plaatse gegaan en trof in de aldaar gevestigde juwelier “ [bedrijfsnaam] ”, het slachtoffer, [naam 1] , aan achter de toonbank met hoofdletsel. Zij gaf aan te zijn overvallen door twee mannen, waarvan zij er één kende. De medeverdachte [medeverdachte] was al een aantal jaren klant van haar en was diezelfde ochtend nog met zijn vriendin langs geweest. Van de overval in de juwelier zijn camerabeelden veiliggesteld. Op de camerabeelden is onder andere te zien dat de medeverdachte meerdere keren een blauw (vuur)wapen op het hoofd van het slachtoffer heeft gericht en vervolgens de trekker heeft overgehaald.
Binnen een week na de overval worden zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Beide verdachten bekennen dat zij de personen op de camerabeelden zijn en dat zij de juwelier hebben overvallen. De verdachten ontkennen echter dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot moord. Het gebruikte (vuur)wapen is niet aangetroffen. Volgens de verdachten was dit (vuur)wapen nep.
De medeverdachte [medeverdachte] wordt bij vonnis van deze rechtbank van vandaag veroordeeld voor een poging tot moord op [naam 1] . De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte medepleger is van deze poging tot moord zoals onder 1 aan hem ten laste is gelegd. Hiervoor is vereist dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat er een echt vuurwapen is gebruikt bij de overval, dat dat vuurwapen door de medeverdachte meermaals op het slachtoffer is gericht en dat daarbij de trekker ook meermaals is overgehaald. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen dat de verdachte wist dat het een echt vuurwapen was. [medeverdachte] heeft het vuurwapen geregeld en tegen de verdachte gezegd dat het vuurwapen nep was. Dit laatste hebben zowel de verdachte als [medeverdachte] verklaard. Daarbij had het vuurwapen een felblauwe kleur. Verder ging het vuurwapen ondanks het meermaals overhalen van de trekker niet af. Gelet op het voorgaande ging de verdachte, zo heeft hij verklaard, ervan uit dat het niet om een echt vuurwapen ging.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte die wetenschap wel had. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de verdachte aanwezig was toen [medeverdachte] meermaals de trekker overhaalde hiervoor onvoldoende is, omdat het vervolgens niet afgaan van het wapen juist ondersteunend is aan de veronderstelling van de verdachte dat het een nepwapen betrof. Verder ziet de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie niet duidelijk op de beelden dat de verdachte zich op enig moment in de achterkamer afwendt van een van de pogingen van [medeverdachte] om het wapen te gebruiken. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij op dat moment het hengsel van zijn schoudertas die schuin over zijn bovenlichaam hing corrigeerde, vindt de rechtbank gelet op haar eigen waarneming van de bewegende beelden niet onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van het slachtoffer en zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024161183-2, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 879).
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 15 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 299):
V: Wij denken dat jij dit samen met [medeverdachte] bent en de juwelier overvallen. Wat kun je hierover verklaren?
A: Ik was dat. Ik was dat op de camera.
2. De eigen waarneming van de rechtbank van de Pie24 Visualisatie (beelden van de overval op de juwelier [bedrijfsnaam] op 22 mei 2024), getoond op de terechtzitting van 10 april 2025, voor zover inhoudende:
Op 22 mei 2024 om 13:32 uur (drie uur voorafgaand aan de overval) lopen [medeverdachte] en [naam 2] (zijn vriendin) de juwelier [bedrijfsnaam] (hierna: de juwelierszaak) binnen. [medeverdachte] draagt hierbij een oranje Thuisbezorgd tas op zijn rug. Ze praten met de eigenaresse van de juwelierszaak, [naam 1] (hierna: het slachtoffer), en kijken naar sieraden. Na zeventien minuten verlaten zij de juwelierszaak. [medeverdachte] laat de Thuisbezorgd tas achter in de juwelierszaak en zet deze tas bij het raam.
Om 16:07 uur zijn [verdachte] en [medeverdachte] te zien bij een andere winkel op de [straatnaam] in Den Haag.
Om 16:28 uur lopen [verdachte] en [medeverdachte] de juwelierszaak binnen. Om 16:41 uur verlaat [verdachte] de juwelierszaak. [medeverdachte] is op dat moment aan het bellen. Om 16:43 uur komt [verdachte] terug in de juwelierszaak. [medeverdachte] kijkt richting de camera. Om 16:45 uur doet [verdachte] een witte handschoen aan zijn rechterhand. Met zijn linkerhand raakt hij de toonbank aan.
Om 16:47 uur geeft [medeverdachte] een knikje aan [verdachte] . [verdachte] springt over de toonbank heen en pakt de beide armen van het slachtoffer vast. Er ontstaat een worsteling. [medeverdachte] pakt gelijk een blauw (vuur)wapen uit zijn rechterjaszak en richt met het (vuur)wapen op het hoofd van het slachtoffer. Hij verricht een handeling aan het (vuur)wapen en haalt vervolgens de trekker van het (vuur)wapen over, maar het wapen gaat niet af. Er is wel een klikgeluid te horen. Vervolgens verricht hij weer een handeling aan het (vuur)wapen, duwt hij het (vuur)wapen op het hoofd van het slachtoffer en haalt hij de trekker van het (vuur)wapen nog een keer over, maar het (vuur)wapen gaat weer niet af. Er is weer een klikgeluid te horen. [medeverdachte] kijkt naar het (vuur)wapen, verricht daar weer een handeling aan en springt vervolgens over de toonbank heen.
Vervolgens drukt [medeverdachte] weer het (vuur)wapen tegen het hoofd van het slachtoffer en haalt hij de trekker over. Het (vuur)wapen gaat weer niet af. Er is weer een klikgeluid te horen. [medeverdachte] haalt de slede naar achteren en duwt de kogel verder terug in de loop. Vervolgens grijpt [medeverdachte] het slachtoffer vast en sleept hij haar over de grond richting de werkplaats. Je hoort het slachtoffer meermalen roepen “ik ben toch jouw moeder”. [medeverdachte] roept “blijf hier!”. Om 16:48 uur geeft [verdachte] het slachtoffer twee klappen. [medeverdachte] geeft het slachtoffer een klap met het (vuur)wapen op haar hoofd. Vervolgens verricht [medeverdachte] weer handelingen aan het (vuur)wapen. Er valt een patroon op de grond. [medeverdachte] richt het (vuur)wapen weer op het slachtoffer en er is weer een klikgeluid te horen. Het (vuur)wapen gaat weer niet af. Het slachtoffer roept “Ah, [medeverdachte] wat doe je, ik ben je moeder”. [medeverdachte] verricht weer handelingen aan het (vuur)wapen. [verdachte] slaat het slachtoffer in haar gezicht met zijn rechterhand. Het slachtoffer roept “niet mij slaan”. [medeverdachte] richt weer het (vuur)wapen op het slachtoffer en haalt de trekker over. Het (vuur)wapen gaat weer niet af. [verdachte] verlaat de werkplaats en gaat richting de vitrine om daar sieraden uit te halen. Hij stopt de sieraden in zijn jaszak. Vervolgens rommelt [medeverdachte] weer aan het (vuur)wapen en richt hij het (vuur)wapen op het slachtoffer. Het (vuur)wapen gaat weer niet af. Hij roept “blijf hier”. [medeverdachte] roept “weet je het zeker, ga daarheen nu”. Hij pakt het slachtoffer vast bij haar shirt met zijn linkerhand en gooit haar over de grond verder de werkplaats in. Er zijn bloedspetters op de vloer van de werkplaats te zien. [medeverdachte] zegt “ik ga je schieten, rustig blijf daar”, terwijl hij het (vuur)wapen richt op het hoofd van het slachtoffer. Hij zegt dan “waar is de sleutel van de deur? Blijf daar, ik ga je schieten”. Het slachtoffer roept “ [medeverdachte] , het is met afstandsbediening”. [medeverdachte] roept naar [verdachte] dat hij moet komen en zegt “pak haar, blijf daar”.
Om 16:49 uur loopt [medeverdachte] richting de voorkant van de juwelierszaak en pakt de Thuisbezorgd tas. Ondertussen pakt [verdachte] de armen van het slachtoffer vast en geeft haar met zijn rechtervoet een schop tegen haar voeten. Het slachtoffer roept “je moet me niet slaan, waar is de afstandsbediening”. Vervolgens schuift [verdachte] met zijn linkervoet over de grond van de werkplaats, waardoor de patroon die op de grond is gevallen wegschiet. [verdachte] loopt richting de voorkant van de winkel, het slachtoffer loopt achter hem aan. [verdachte] springt over de vitrine heen en springt vervolgens weer terug over de vitrine als hij ziet dat het slachtoffer richting de vitrine loopt. Hij gooit het slachtoffer om en pakt iets uit haar hand. Ondertussen gaan de verdachten verder met het pakken van sieraden uit de vitrine. [medeverdachte] pakt het (vuur)wapen uit zijn rechterjaszak en richt het opnieuw in de richting van het slachtoffer. De verdachten gaan weer verder met sieraden pakken.
Vervolgens maakt [verdachte] de oranje Thuisbezorgd tas open en beginnen de verdachten sieraden in deze tas te stoppen. Het slachtoffer begint hard te gillen. [medeverdachte] pakt het slachtoffer met zijn linkerhand vast bij haar rechterarm. Vervolgens trekt [medeverdachte] het slachtoffer naar achteren, waardoor ze omvalt. Ze heeft haar hoofd vast en roept “au”. Het slachtoffer probeert een aantal keren overeind te komen, maar wordt steeds achterover gegooid door [medeverdachte] . [medeverdachte] roept “ga naar achteren”. [verdachte] pakt de rechterarm van het slachtoffer vast en sleurt haar over de grond richting de werkplaats. Vervolgens trekt [verdachte] de deur dicht. [medeverdachte] sluit de Thuisbezorgd tas en beide verdachten gaan richting de deur. Vervolgens gaat de tweede deur open en rennen de verdachten weg met de Thuisbezorgd tas.
3. Het proces-verbaal van aangifte [naam 1] , opgemaakt op 22 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 10-12):
Plaats delict: [adres] , [postcode] 's-Gravenhage
Pleegdatum/tijd: tussen woensdag 22 mei 2024 om 15:50 uur en woensdag 22
mei 2024 om 17:09 uur
V: Weet u wat er qua buit is meegenomen?
A: Kettingen. Ook de armband tableaus hadden ze meegenomen. Ze sleurden me mee naar de werkplaats. Ze sloegen me met dat pistool en sleepte me mee. Toen trokken ze mij weer mee naar achter. Slaan, schoppen, trekken aan m’n oren. Ik was bij het gietapparaat, en hij ( [medeverdachte] ) ging gewoon schieten. Die andere jongen heeft mij heel veel geslagen. Op mijn mond ook.
V: Waar bent u geslagen?
A: Op mijn hoofd, mijn nek, mijn mond, alles aan mijn rechterkant. Ze sleurden mij aan mijn armen mee. Ze sloegen mij met het pistool op het hoofd. Ze trokken aan mij, duwde mij naar de grond en zeiden dat ik niet mocht bewegen.
A: Ik ben de eigenaresse.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 22 mei 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, sieraden (kettingen en armbanden), die geheel of ten dele aan juwelier [bedrijfsnaam] B.V. en [naam 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door die [naam 1]
- met kracht met een wapen op het hoofd te slaan en
- aan haar armen naar de werkplaats te sleuren/slepen en
- meermalen te slaan en te schoppen en aan de oren te trekken en
- meermalen een wapen in de richting van / tegen haar hoofd te houden en de trekker over te halen en
- dreigend tegen die [naam 1] te zeggen: "Ik ga je schieten".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat, in geval van bewezenverklaring van feit 2, het jeugdstrafrecht wordt toegepast en aan de verdachte een maximale gevangenisstraf voor de duur van drie jaren moet worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een groot gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met eventuele bijzondere voorwaarden. Subsidiair verzoekt de verdediging, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 komt, een gevangenisstraf tussen de vier en zes jaar op te leggen, met een groot voorwaardelijk gedeelte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige overval op een juwelier. De verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan deze overval. Hij sprong als eerste over de toonbank en hield de eigenaresse van de juwelierszaak vast, zodat zij niet op de noodknop kon drukken. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer ook geslagen en geschopt. De verdachte heeft hierbij kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en niet aan de gevolgen voor het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer ingrijpende persoonlijke, fysieke en psychische gevolgen heeft ondervonden van de gewelddadige overval. Haar gevoel van veiligheid is ernstig aangetast, ze kampt nog steeds dagelijks met angst en trauma en dit alles heeft invloed op haar dagelijks leven, werk en relaties. Ze heeft nog steeds ernstige hoofdpijnen en staat onder behandeling van een neuroloog. Daarnaast durft ze niet meer alleen in de juwelier te staan en is ze bezig met het afbouwen van de juwelierszaak waar ze 37 jaar hard voor heeft gewerkt. Een gewelddadige overval op een winkel op klaarlichte dag is een ernstig en kwalijk feit dat voor angst en gevoelens van onveiligheid zorgt, niet alleen bij de eigenaresse van de juwelierszaak, maar ook bij andere ondernemers in de buurt en meer in het algemeen in de samenleving. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 juli 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 10 januari 2025 van psychiater O.M. Guddat en van 16 januari 2025 van forensisch neuropsycholoog drs. G.J.W. Pol. Volgens de onderzoekers is de verdachte licht verstandelijk beperkt, lijdt hij aan psychische stoornissen in de zin van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel, heeft hij PTSS, een stoornis in het gebruik van cannabis en vertoont de verdachte trekken die wijzen op afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidskenmerken. De onderzoekers adviseren het onder 2 ten laste gelegde feit in een (licht) verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Het is volgens de onderzoekers van belang dat de verdachte behandeling ondergaat om de recidivekans te beperken. De onderzoekers adviseren het volwassenenstrafrecht toe te passen. Volgens de psychiater biedt een volwassenensetting de meest geschikte combinatie van hulpverlening en maatschappelijke bescherming en lijkt een kader gericht op pedagogische beïnvloeding minder effectief. De forensisch neuropsycholoog weegt mee dat de verdachte langere tijd in staat is gebleken om een min of meer volwassen bestaan te leiden, dat hij in sociaal-maatschappelijk opzicht (leven met vrouw en kind, wonen, werken, financiën) langere tijd zonder significante afwijkingen heeft kunnen functioneren, dat hij nauwelijks nog deelneemt aan het gezin van herkomst en dat het naar de mening van de onderzoeker ook niet nodig is om in te zetten op een pedagogische aanpak, noch op een groepsgericht leefklimaat.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 februari 2025, waaruit volgt dat hij ten tijde van het tenlastegelegde dakloos en werkloos was en financiële en relationele problemen had. Daarnaast was bij de verdachte sprake van problematisch cannabisgebruik en psychische problematiek. Er is sprake van een matig verhoogd recidiverisico. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte niet meer schoolgaand is en een verblijfsvergunning heeft op basis van zijn minderjarig kind. De reclassering acht een pedagogische aanpak in het kader van jeugdstrafrecht niet aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van deze rapportages dan ook over.
De straf
De verdachte wordt veroordeeld voor een gewelddadige overval op een juwelier. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor een lange duur met zich brengt.
In de landelijke oriëntatiepunten staat op een overval op een winkel met ander geweld dan licht geweld of bedreiging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. In dit geval acht de rechtbank een hogere straf passend, gelet op het extreme geweld dat gebruikt is, de omvangrijke schade en de lange duur van de overval (7 minuten). De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf het feit, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen, licht verminderd toegerekend aan de verdachte. De rechtbank zal, anders dan verzocht door de verdediging, het volwassenenstrafrecht toepassen, gelet op de adviezen van alle deskundigen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Die straf zal de rechtbank dan ook opleggen. Dit is een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank het medeplegen van de poging tot moord op [naam 1] niet bewezen acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
De benadeelde partij [naam 1]
7.1.1.
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 25.770,97, te vermeerderen met de wettelijke rente, met hoofdelijke veroordeling van de verdachten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 770,97 aan materiële schade (bestaande uit € 95,- voor het laten opstellen van een rapport door een psycholoog, € 290,97 voor eigen risico over 2024 en € 385,- voor eigen risico over 2025) en € 25.000,- aan immateriële schade.
7.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van maximaal € 15.000,-.
7.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘rapport psycholoog’ (€ 95,-), het eigen risico over 2024 (€ 290,97) en het eigen risico over 2025 (€ 385,-), is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd met een factuur en overzichten van de zorgkosten van 2024 en 2025. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door haar raadsman schriftelijk en ter terechtzitting gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het onder 2 bewezenverklaarde feit en dat de benadeelde partij anderszins in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat zij heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde. Dat dit psychische leed is geleden blijkt niet alleen uit de PTSS diagnose die bij haar is vastgesteld, maar ligt gelet op de aard en ernst van de normschending ook voor de hand. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
De gedragingen zoals bewezen verklaard onder feit 2 kunnen aan [verdachte] worden toegerekend, aangezien hij wordt veroordeeld voor dit feit. [verdachte] zal gelet op artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor een lager bedrag dan [medeverdachte] , aangezien hij enkel voor het tweede feit (de winkeloverval) wordt veroordeeld en niet voor het eerste feit (poging moord).
De rechtbank zal de geleden immateriële schade die [verdachte] moet vergoeden naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 10.770,97, bestaande uit € 770,97 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade als gevolg van de overval naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000,-. [verdachte] is enkel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van € 10.770,97, aangezien hij van het eerste feit, zijnde de poging tot moord, zal worden vrijgesproken. De verdachte en de mededader zijn ook hoofdelijk aansprakelijk voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.770,97, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
7.2.
De benadeelde partij [bedrijfsnaam] BV
7.2.1.
De vordering
[bedrijfsnaam] BV heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 158.612,02, hoofdelijk op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, te weten € 58.612,02 voor gestolen en spoorloze sieraden (dit bedrag is geïndexeerd en het verzekerde bedrag van € 75.000,- is al van het bedrag afgetrokken) en € 100.000,- voor een mogelijke toekomstige goudprijsstijging.
7.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 58.612,02, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam] BV.
7.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijk
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post mogelijke toekomstige goudprijsstijging (€ 100.000,-), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze post niet nader is onderbouwd.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post gestolen en spoorloze sieraden geïndexeerd met 23,427% tot 3 maart 2025 (€ 58.612,02), is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Als bijlage bij de vordering is een expertiserapport door een schadetaxatiebedrijf toegevoegd, gebaseerd op een aangeleverde lijst door de benadeelde partij met gestolen en spoorloze sieraden. De verzekeraar is van dit rapport uitgegaan bij het uitkeren van de schade. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 58.612,02, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 2.428,- (gebaseerd op twee punten in een zaak met een geldswaarde van € 40.000,- tot € 98.000,-). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit (feit 2) ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 58.612,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [bedrijfsnaam] BV.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 10.770,97 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de hoofdelijk toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 1] ;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.770,97, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 79 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader het hoofdelijk toegewezen deel van de schadevergoeding deels of geheel aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam] BV;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 58.612,02 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [bedrijfsnaam] BV;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 2.428,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de schadevergoedingsmaatregel [bedrijfsnaam] BV;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van € 58.612,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [bedrijfsnaam] BV;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 281 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als de mededader de hoofdelijk toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de Staat heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2025.