Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.N.V. BEVER HOLDING, te Hilversum,
NORTHSIDE INVESTMENTS B.V., te Noordwijk,
MUNTENDAMSCHE INVESTERINGS MAATSCHAPPIJ B.V., te Den Haag,
1.[verweerder 1] B.V., te [vestigingsplaats] ,
[verweerder 2] B.V, te [vestigingsplaats] ,
[verweerder 3], te [woonplaats 1] ,
[verweerder 4], te [woonplaats 2] ,
5.[verweerder 5] , te [woonplaats 3] ,
6.[verweerder 6] , te [woonplaats 4] ,
- verzoekers 1 tot en met 3 samen: Bever c.s.,
- verweerster sub 1: [verweerster sub 1] ,
- verweerster sub 2: [verweerster sub 2] ,
- verweerder sub 3: [verweerder sub 3] ,
- verweerster sub 4: [verweerster sub 4] ,
- verweerders sub 1 tot en met 4 samen: [verweerders sub 1-sub 4] c.s.,
- verweerder sub 5: [verweerder sub 5] ,
- verweerder sub 6: [verweerder sub 6] .
1.De procedure
- het verzoekschrift van Bever c.s. van 6 februari 2025, met producties 1 tot en met 43,
- het verweerschrift van [verweerders sub 1-sub 4] c.s. met producties 1 tot en met 27,
- het verweerschrift [verweerder sub 5] .
- dhr. [naam 1] , statutair bestuurder van N.V. Bever Holding,
- mr. G.J. Hoff en mr. M. Nelemans (advocaten van Bever c.s.),
- [verweerder sub 3] ,
- Dhr. [naam 2] (namens [verweerder 4] ),
- mr. E.C. Netten en mr. H. Şimşek (advocaten van [verweerders sub 1-sub 4] c.s.),
- [verweerder sub 5] ,
- mr. R.J. van Agteren en mr. W.V.A. van Haga (advocaten van [verweerder sub 5] ),
- mr. B.T. Craemer en mr. L .Stevens (advocaten van [verweerder sub 6] ).
2.Het geschil tot nu toe
- de tussen Bever c.s. en [verweerster sub 1] gemaakte afspraken;
- in hoeverre die afspraken zijn weergegeven, of anders gezegd, niet zijn weergegeven in de koopovereenkomsten en de concept leveringsakten;
- de totstandkoming van de tussen [verweerster sub 1] en Bever c.s. gemaakte afspraken en de omstandigheden waaronder die afspraken zijn gemaakt;
- de inhoud van de onderhandelingen en gesprekken tussen [verweerster sub 1] en Bever c.s.;
- de mondelinge afspraken van [naam 6] en [verweerder sub 6] met [naam 4] met betrekking tot de verloning van [verweerster sub 1] aan [naam 6] en [verweerder sub 6] .
3.De verzoeken
4.De beoordeling
Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor
- onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat (afwijzingsgrond b);
- het verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen in strijd is met de goede procesorde (afwijzingsgrond c).
- de commerciële rol die [naam 4] jarenlang vervulde voor [verweerster sub 1] en de frequentie waarmee hij ook na zijn emigratie naar Zwitserland zaken is blijven doen voor [verweerster sub 1] , hoewel hij formeel niet meer vertegenwoordigingsbevoegd was (getuigen [naam 6] , [naam 8] en [naam 7] );
- het toestaan door het statutair bestuur van [verweerster sub 1] (met [verweerder sub 5] als statutair bestuurder) dat [naam 4] zaken is blijven doen voor [verweerster sub 1] en hier niet op in te grijpen (getuige [verweerder sub 5] ),
- de telefoongesprekken tussen [naam 3] met onderscheidenlijk [verweerder sub 6] en [verweerder sub 5] op 25 november 2020, en dan met name de (evasieve) wijze waarop [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] reageerden op de melding door [naam 3] dat een afspraak over winstdeling was gemaakt (getuigen [verweerder sub 5] , [verweerder sub 6] );
- de inconsistenties tussen deze telefoongesprekken en de eerdere schriftelijke en mondelinge getuigenverklaringen van respectievelijk [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] , waarin zij hebben verklaard niets van aanvullende afspraken te weten (getuigen [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] );
- het telefoongesprek tussen [verweerder sub 6] en [naam 3] van 26 januari 2022, waaruit blijkt dat [verweerder sub 6] zelf mondelinge beloningsafspraken met [naam 4] had gemaakt die alsnog door [verweerster sub 1] zijn gehonoreerd (getuige [verweerder sub 6] );
- de vele mondelinge afspraken die door [naam 4] zijn gemaakt en die na zijn overlijden boven tafel zijn gekomen, en die [verweerder sub 3] alsnog heeft moeten honoreren en nakomen, waaronder de disputen met [naam 6] Makelaars B.V. en [verweerder sub 6] (getuige [verweerder sub 3] ).
commerciëlerol voor [verweerster sub 1] had wordt ook niet door [verweerster sub 1] betwist. Bovendien heeft Bever c.s. in het eerdere getuigenverhoor al getuigen over meer specifiek de rol van [naam 4] binnen de [verweerders sub 1-sub 4] groep kunnen horen. Bever c.s. stelt ook dat [naam 5] in haar verhoor gewag heeft gemaakt van diverse overeenkomsten die door tussenkomst van [naam 4] zijn gesloten en die niet door [naam 5] of andere mededirecteuren waren afgesloten, maar niet valt in te zien waarom dat aanleiding geeft om opnieuw getuigen door Bever c.s. te laten horen. Het geschil tussen Bever c.s. en [verweerders sub 1-sub 4] c.s. draait immers om de vraag of [verweerster sub 1]
jegens Bever c.s.in verband met de transactie voor de Noordwijkse percelen de schijn heeft gewekt dat aan [naam 4] ter zake vertegenwoordigingsbevoegdheid toekwam. Daartoe is vereist dat Bever c.s. op grond van concrete verklaringen of gedragingen
van [verweerster sub 1]heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden van het geval ook redelijkerwijze mocht aannemen, dat een toereikende volmacht aan [naam 4] was verleend (artikel 3:61 lid 2 BW). Bever c.s. heeft niet gemotiveerd hoe met tussenkomst van [naam 4] gesloten overeenkomsten met andere partijen, waar Bever c.s. destijds geen weet van had en waarbij zij in het geheel niet betrokken was, relevant zijn voor de beantwoording van dit geschilpunt. Aldus is onvoldoende gemotiveerd welk belang Bever c.s. heeft om over de door [naam 5] genoemde transacties getuigen te horen.
weleraan heeft bijgedragen dat Bever c.s. heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat [naam 4] bevoegd zou zijn om [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen, dan is er geen schade. Het gevolg daarvan is immers dat [verweerster sub 1] in dat geval aan de door [naam 4] gemaakte aanvullende afspraken is gebonden, in welk geval Bever c.s. niet is gedupeerd en er dus geen schadevergoedingsplicht bij [verweerder sub 5] is. Indien, andersom, [verweerder sub 5]
nietaan het wekken van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft bijgedragen, dan valt hem geen persoonlijk ernstig verwijt te maken en heeft hij evenmin een verplichting tot schadevergoeding. Niet valt in te zien, kortom, hoe Bever c.s. op grond van bestuurdersaansprakelijkheid een vordering op [verweerder sub 5] kan hebben. Bever c.s. heeft daarom geen belang om ter onderbouwing van die bij voorbaat kansloze vordering getuigen te horen (artikel 196, tweede lid Rv, afwijzingsgrond b). [4]
[naam 6]heeft opgesteld namens [naam 6] Makelaars. Die briefjes zien, zo begrijpt de rechtbank, op mondelinge afspraken die [naam 6] met [naam 4] zou hebben gemaakt over de bemiddeling van [naam 6] Makelaars bij de verkoop van te ontwikkelen appartementen en de vergoeding die zij daarvoor zou krijgen. Deze briefjes zien dus niet op een rechtsbetrekking waarbij Bever c.s. partij is. Bovendien heeft Bever c.s. onvoldoende gemotiveerd welk belang zij bij inzage in deze briefjes heeft. Dat er briefjes zijn opgesteld in verband met mondelinge afspraken tussen [naam 6] en [naam 4] over makelaarsopdrachten, zegt immers niets over het al dan niet bestaan van de gestelde mondelinge aanvullende afspraken tussen [naam 4] en [naam 3] . Evenmin heeft Bever c.s. deugdelijk gemotiveerd hoe deze briefjes kunnen bijdragen aan het bewijs van de stelling van Bever c.s. dat zij heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen, dat [naam 4] een volmacht van [verweerster sub 1] had om namens [verweerster sub 1] bindende afspraken te maken met betrekking tot de verkoop en levering van de percelen.
fishing expeditionen wordt afgewezen.