ECLI:NL:RBDHA:2025:8451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
C/09/679721 / HA RK 25-55
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor afgewezen wegens strijd met de goede procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure van N.V. Bever Holding en andere verzoeksters tegen verschillende verweerders, waaronder [verweerder 1] B.V. en [verweerder 2] B.V. Het verzoek van Bever c.s. betrof het houden van een voorlopig getuigenverhoor op basis van artikel 196 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank overwoog dat er al eerder getuigen waren gehoord over dezelfde onderwerpen en dat het verzoek een herhaling was van eerdere verzoeken. De rechtbank benadrukte dat het doel van een voorlopig getuigenverhoor is om snel opheldering te krijgen over omstreden feiten, maar dat dit niet mogelijk was gezien de reeds gevoerde procedures en de herhaalde verzoeken. De rechtbank heeft ook de verzoeken om inzage in bepaalde stukken afgewezen, omdat deze niet voldoende waren gemotiveerd en niet relevant voor de rechtsbetrekking tussen partijen. De proceskosten werden aan de zijde van de verweerders toegewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/679721 / HA RK 25-55
Beschikking van 14 mei 2025
in de zaak van

1.N.V. BEVER HOLDING, te Hilversum,

2.
NORTHSIDE INVESTMENTS B.V., te Noordwijk,
3.
MUNTENDAMSCHE INVESTERINGS MAATSCHAPPIJ B.V., te Den Haag,
verzoeksters,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
tegen

1.[verweerder 1] B.V., te [vestigingsplaats] ,

2.
[verweerder 2] B.V, te [vestigingsplaats] ,
3.
[verweerder 3], te [woonplaats 1] ,
4.
[verweerder 4], te [woonplaats 2] ,
verweerders, advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam,
en

5.[verweerder 5] , te [woonplaats 3] ,

verweerder,
advocaat mr. R.J. van Agteren te Amsterdam,
en

6.[verweerder 6] , te [woonplaats 4] ,

verweerder,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam,
Partijen worden hierna in dit vonnis als volgt aangeduid:
  • verzoekers 1 tot en met 3 samen: Bever c.s.,
  • verweerster sub 1: [verweerster sub 1] ,
  • verweerster sub 2: [verweerster sub 2] ,
  • verweerder sub 3: [verweerder sub 3] ,
  • verweerster sub 4: [verweerster sub 4] ,
  • verweerders sub 1 tot en met 4 samen: [verweerders sub 1-sub 4] c.s.,
  • verweerder sub 5: [verweerder sub 5] ,
  • verweerder sub 6: [verweerder sub 6] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze procedure de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van Bever c.s. van 6 februari 2025, met producties 1 tot en met 43,
  • het verweerschrift van [verweerders sub 1-sub 4] c.s. met producties 1 tot en met 27,
  • het verweerschrift [verweerder sub 5] .
1.2.
Op 2 april 2025 is een mondelinge behandeling gehouden. Hierbij waren aanwezig:
  • dhr. [naam 1] , statutair bestuurder van N.V. Bever Holding,
  • mr. G.J. Hoff en mr. M. Nelemans (advocaten van Bever c.s.),
  • [verweerder sub 3] ,
  • Dhr. [naam 2] (namens [verweerder 4] ),
  • mr. E.C. Netten en mr. H. Şimşek (advocaten van [verweerders sub 1-sub 4] c.s.),
  • [verweerder sub 5] ,
  • mr. R.J. van Agteren en mr. W.V.A. van Haga (advocaten van [verweerder sub 5] ),
  • mr. B.T. Craemer en mr. L .Stevens (advocaten van [verweerder sub 6] ).
[verweerder sub 6] zelf was niet aanwezig.
1.3.
De advocaten van [verweerder sub 6] hebben het verweer van [verweerder sub 6] toegelicht aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen. Hierna hebben de advocaten van Bever c.s. de verzoeken van Bever c.s. nader toegelicht aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen. De spreekaantekeningen van de advocaten zijn ter zitting overhandigd en behoren tot de processtukken. Partijen hebben vervolgens gelegenheid gehad om op elkaars standpunten te reageren en vragen van de rechtbank te beantwoorden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting mondeling naar voren is gebracht en besproken. De aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat een beschikking zal worden gewezen; de datum daarvoor is nader bepaald op heden.

2.Het geschil tot nu toe

Aan deze verzoekschriftprocedure is, voor zover van belang, het volgende voorafgegaan.
2.1.
In 2020 zijn tussen Bever c.s. en [verweerster sub 1] gesprekken gevoerd over de verkoop door Bever c.s. aan [verweerster sub 1] van tien in Noordwijk gelegen percelen (hierna: ‘de percelen’). Bij de gesprekken over de verkoop waren onder meer [naam 3] (hierna: ‘ [naam 3] ’) en [naam 4] (hierna: ‘ [naam 4] ’) betrokken.
[naam 3] was ten tijde van de gesprekken grootaandeelhouder van Bever Holding, maar hij was geen formeel bestuurder (meer) van Bever c.s. en was niet gevolmachtigd om vertegenwoordigingshandelingen te verrichten.
[naam 4] was de oprichter van de [verweerders sub 1-sub 4] groep, maar hij was sinds 2017 in het handelsregister uitgeschreven als bestuurder en gevolmachtigde van [verweerster sub 1] . Ten tijde van de onderhandelingen (in 2020) waren [verweerder sub 5] en mw. [naam 5] (hierna: ‘ [naam 5] ’) de tekenbevoegde (indirecte) bestuurders van [verweerster sub 1] .
2.2.
Op 20 november 2020 zijn Bever c.s. en [verweerster sub 1] in tien schriftelijke koopovereenkomsten overeengekomen dat de percelen voor een bedrag van EUR 60 miljoen door Bever c.s. worden verkocht en geleverd aan [verweerster sub 1] . De gemeente Noordwijk had een voorkeursrecht op een aantal percelen en moest met de verkoop aan [verweerster sub 1] instemmen. Nadat de gemeente dat op 9 november 2021 had gedaan, heeft de notaris op 13 november 2021 de concept leveringsakten aan Bever c.s. gestuurd, met de mededeling dat de levering uiterlijk op 24 november 2021 diende plaats te vinden.
2.3.
Bij brief van 23 november 2021 heeft Bever c.s. aan de notaris gemeld dat Bever c.s. zich niet kan verenigen met de inhoud van de toegestuurde conceptleveringsakten, omdat de akten geen melding maken van een aantal aanvullende financiële afspraken die volgens Bever c.s. tussen partijen zouden zijn gemaakt, te weten:
betaling door [verweerster sub 1] aan Bever c.s. van een winstdeel van 30%, oplopend tot 50% van de met de uitvoering van het nieuwbouwplan voor de percelen gerealiseerde winst,
betaling van 2,5% rente over het onbetaald gebleven deel van de koopsommen vanaf 20 november 2020,
vergoeding door [verweerster sub 1] aan Bever c.s. van advocaat- en adviseurskosten,
vergoeding door [verweerster sub 1] aan Bever c.s. van de onroerend goed belasting en andere zakelijke lasten,
volledige betaling van de koopsommen.
Volgens Bever c.s. zijn deze afspraken (hierna samen aangeduid als: ‘de aanvullende afspraken’) mondeling gemaakt tussen [naam 3] en [naam 4] , in aanwezigheid van vastgoedmakelaar [naam 6] (hierna: ‘ [naam 6] ’), tijdens gesprekken in de periode tussen 24 oktober 2020 en 5 november 2020.
2.4.
Diezelfde avond (op 23 november 2021) is [naam 4] in het ziekenhuis overleden.
2.5.
[verweerster sub 1] heeft betwist bekend te zijn met de gestelde aanvullende afspraken. Daarnaast heeft [verweerster sub 1] het standpunt genomen dat voor zover al sprake zou zijn van mondelinge aanvullende afspraken tussen [naam 4] en [naam 3] , die afspraken [verweerster sub 1] niet binden, omdat Bever c.s. volgens [verweerster sub 1] wist, althans kon weten en behoorde te weten dat [naam 4] niet bevoegd was om [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen.
2.6.
[verweerster sub 1] is op 7 maart 2022 een kortgedingprocedure gestart tegen Bever c.s. Hierin heeft [verweerster sub 1] nakoming van de koopovereenkomsten en medewerking aan levering van de percelen gevorderd. Bever c.s. heeft zich tegen de vordering verzet met een beroep op het ontbreken van de aanvullende afspraken in de concept-leveringsakten. Nadat de voorzieningenrechter de vorderingen bij vonnis van 19 april 2022 had afgewezen, heeft [verweerster sub 1] spoedappel ingesteld. Ten behoeve van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verweerster sub 1] vier schriftelijke verklaringen overgelegd van personen die binnen [verweerster sub 1] dagelijks contact hadden met [naam 4] , te weten [verweerder sub 5] , [verweerder sub 3] , mw. [naam 7] (directiesecretaresse van de [verweerders sub 1-sub 4] groep en jarenlang de secretaresse van [naam 4] , hierna: ‘ [naam 7] ’) en dhr. [naam 8] (bedrijfsjurist bij [verweerster sub 1] , hierna: ‘ [naam 8] ’). De getuigen verklaren hierin, kort samengevat, dat zij dagelijks contact hadden met [naam 4] , dat [naam 4] nooit over de aanvullende afspraken heeft gesproken en dat binnen en buiten de [verweerders sub 1-sub 4] groep duidelijk was dat [naam 4] [verweerster sub 1] niet kon binden.
2.7.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij mondeling arrest in kort geding van 13 juni 2022 (hierna: ‘het kortgedingarrest’) het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en Bever c.s. verplicht tot medewerking aan levering van de percelen. Het hof heeft hiertoe overwogen dat voor het hof voorshands onvoldoende vaststaat dat de gestelde aanvullende afspraken [verweerster sub 1] zouden binden, aangezien [naam 4] niet bevoegd was om [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen en Bever c.s. dat had behoren te weten. Bovendien achtte het hof voorshands onvoldoende aannemelijk dat de gestelde mondelinge afspraken daadwerkelijk zijn gemaakt. De percelen zijn vervolgens op basis van reële executie van het kortgedingarrest aan [verweerster sub 1] geleverd. De percelen zijn na de levering door [verweerster sub 1] overgedragen aan haar (toenmalige) dochtervennootschap [verweerster sub 2] .
2.8.
Bever c.s. heeft kort na het starten van de kortgedingprocedure aan deze rechtbank verzocht om een voorlopig getuigenverhoor van [naam 3] , [naam 6] en [verweerder sub 6] (de toenmalig financieel adviseur van [verweerster sub 1] ) te bevelen. Bever c.s. heeft dit gedaan bij verzoekschrift van 11 maart 2022, ingediend door haar toenmalige advocaten mr. W.J.G. Maas en mr. V.H. Jurgens. Namens Bever c.s. is destijds ter onderbouwing van dit verzoek aangevoerd dat de drie genoemde personen hebben deelgenomen aan de gesprekken en onderhandelingen met [verweerster sub 1] en daarom onder meer kunnen verklaren over:
  • de tussen Bever c.s. en [verweerster sub 1] gemaakte afspraken;
  • in hoeverre die afspraken zijn weergegeven, of anders gezegd, niet zijn weergegeven in de koopovereenkomsten en de concept leveringsakten;
  • de totstandkoming van de tussen [verweerster sub 1] en Bever c.s. gemaakte afspraken en de omstandigheden waaronder die afspraken zijn gemaakt;
  • de inhoud van de onderhandelingen en gesprekken tussen [verweerster sub 1] en Bever c.s.;
  • de mondelinge afspraken van [naam 6] en [verweerder sub 6] met [naam 4] met betrekking tot de verloning van [verweerster sub 1] aan [naam 6] en [verweerder sub 6] .
2.9.
Bij akte van 14 juli 2022 heeft Bever c.s. het toenmalige verzoek vermeerderd met zes aanvullende getuigen (dhr. [getuige 1] , dhr. [getuige 2] , dhr. [getuige 3] , dhr. [getuige 4] , dhr. [getuige 5] en dhr. [getuige 6] ). In de akte heeft Bever c.s. toegelicht dat zij ook wil bewijzen dat [naam 4] wel degelijk bevoegd was om [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen, dan wel dat Bever c.s. gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De verzochte getuigen kunnen volgens de destijds gegeven toelichting van Bever c.s. onder meer verklaren over de rol van [naam 4] binnen [verweerster sub 1] en de handelswijze van [naam 4] intern (binnen [verweerster sub 1] ) en extern (naar buiten toe) en met name met betrekking tot het maken van mondelinge en financiële afspraken.
2.10.
De rechtbank heeft bij beschikking van 25 augustus 2022 een voorlopig getuigenverhoor bevolen en daarbij in eerste instantie toegestaan dat Bever c.s. maximaal vijf getuigen mag horen, waarbij Bever c.s. de gelegenheid zou krijgen om in geval van een goed gemotiveerd verzoek nog een of meer getuigen te horen. De rechtbank heeft in de beschikking onder meer overwogen dat zij begrijpt dat het voorlopig getuigenverhoor er ook op is gericht om duidelijkheid te verkrijgen over (het al dan niet bestaan van) de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 4] , c.q. op feiten en omstandigheden die het beroep op vertrouwen op het bestaan van een toereikende volmacht, verleend aan [naam 4] , zouden kunnen rechtvaardigen.
2.11.
Vervolgens zijn op verzoek van Bever c.s. op 10 november 2022 [naam 3] , [naam 6] , [verweerder sub 6] , [naam 5] en dhr. [getuige 2] als getuigen gehoord. Bever c.s. werd bij de getuigenverhoren bijgestaan door haar toenmalige advocaten mr. R. de Mooij en mr. T. Stein.
2.12.
Bij brief van 15 november 2022 heeft mr. de Mooij namens Bever c.s. een verzoek ingediend om nog zes personen als getuigen te horen, onder wie [verweerder sub 5] , Verkaart en dhr. [naam 9] (hierna: ‘ [naam 9] ’). Volgens de destijds gegeven toelichting van Bever c.s. zouden deze zes getuigen kunnen verklaren over de rol van [naam 4] binnen de [verweerders sub 1-sub 4] groep en de wijze waarop besluitvorming plaatsvond. [verweerster sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het aanvullende verzoek en verzocht om dit af te wijzen.
2.13.
De rechtbank heeft (via een e-mailbericht van de griffier van 2 december 2022) aan (de advocaten van) Bever c.s. en [verweerster sub 1] bericht dat de rechtbank Bever c.s. toestaat om nog één getuige te horen. Deze beslissing heeft de rechtbank als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor vijf getuigen worden toegestaan. Inmiddels zijn reeds vijf getuigen gehoord. Niet valt in te zien welk redelijk belang er bestaat bij het horen van nog eens zes getuigen, dit heeft Bever Holding onvoldoende toegelicht. Zo nodig kan Bever Holding in een eventuele bodemprocedure van de overige getuigen een schriftelijke verklaring in het geding brengen.”
2.14.
Op verzoek van Bever c.s. is vervolgens [naam 9] op 19 januari 2023 als zesde getuige gehoord. Na de getuigenverhoren is Bever c.s. geen bodemprocedure gestart.
2.15.
Op 16 mei 2023 heeft op verzoek van [naam 6] Makelaars B.V. een voorlopig getuigenverhoor van [naam 6] en [naam 5] plaatsgevonden. Verweerster hierbij was – eveneens – [verweerster sub 1] . Het verhoor was onder meer gericht op het verkrijgen van bewijs dat [verweerster sub 1] – via [naam 4] – aan [naam 6] Makelaars de opdracht zou hebben gegeven om exclusief te bemiddelen bij de verkoop van de te realiseren appartementen op de percelen.
2.16.
Bij brief van 24 mei 2024 heeft mr. G.J. Hoff, de huidige advocaat van Bever c.s., [verweerster sub 1] aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatige executie van het kortgedingarrest. In dezelfde brief zijn ook [verweerder 2] en de erfgenamen van [naam 4] ( [verweerder sub 3] en [verweerder 4] , hierna samen te noemen: ‘de erfgenamen’) aansprakelijk gesteld. Ook heeft mr. Hoff op 18 oktober 2024 [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] aangeschreven vanwege gestelde inconsistenties tussen hun eerdere schriftelijke en mondelinge getuigenverklaringen, en de inhoud van (door [naam 3] heimelijk opgenomen) telefoongesprekken die zij op 25 november 2020 met [naam 3] hadden gevoerd. [verweerster sub 1] en [verweerder sub 5] hebben aansprakelijkheid betwist, [verweerder sub 6] heeft toen niet op de aanschrijving gereageerd.

3.De verzoeken

3.1.
Bever c.s. verzoekt de rechtbank om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
een getuigenverhoor te bevelen van [naam 6] , [verweerder sub 5] , [verweerder sub 6] , [naam 8] , [naam 7] en [verweerder sub 3] ;
[verweerster sub 1] te bevelen om binnen twee weken na betekening van deze beschikking de advocaat van Bever c.s. inzage in of afschrift te geven van de volgende stukken:
a. de ‘briefjes’ van [naam 4] aan het bestuur van [verweerster sub 1] ;
b. correspondentie over het verloop en de afloop van het dispuut van [verweerster sub 1] met [naam 6] en [naam 6] Makelaars B.V.;
c. correspondentie over het verloop en de afloop van het dispuut van [verweerster sub 1] met [verweerder sub 6] ;
d. correspondentie tussen [verweerster sub 1] en (notariskantoor) TeekensKarstens over de inschrijving van de koopovereenkomsten in de openbare registers;
e. correspondentie van [verweerster sub 1] met de gemeente Noordwijk over de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst;
Een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [verweerster sub 1] nalaat aan dit bevel uitvoering te geven.
3.2.
[verweerders sub 1-sub 4] c.s., [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] hebben elk verweer gevoerd. Zij nemen allen het standpunt in dat het verzoek tot het horen van getuigen moet worden afgewezen. Datzelfde geldt volgens [verweerders sub 1-sub 4] c.s. voor het verzoek tot het verkrijgen van inzage in of afschrift van de bovengenoemde stukken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor

4.1.
Bever c.s. heeft in deze procedure verzocht om het (deels opnieuw) horen van zes getuigen in een voorlopig getuigenverhoor, te weten [naam 6] (een tweede keer), [verweerder sub 6] (een tweede keer), [verweerder sub 5] , [naam 8] , [naam 7] en [verweerder sub 3] . De rechtbank wijst dit verzoek af. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.2.
Met ingang van 1 januari 2025 is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RV) aangepast als gevolg van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Voordat een zaak aanhangig is, kan een belanghebbende partij op grond van artikel 196 Rv de rechter verzoeken een of meer voorlopige bewijsverrichtingen te bevelen, zoals het horen van getuigen. Het doel van een voorlopig getuigenverhoor is gelegen in het snel verkrijgen van opheldering over omstreden of onbekende feiten en te voorkomen dat bewijs verloren gaat. De verzoekende partij kan hiermee bewijs verkrijgen van feiten en omstandigheden die zij in een eventueel te beginnen of aanhangige procedure dient te bewijzen. Ook kan de verzoekende partij aan de hand van de getuigenverklaringen haar positie in een mogelijke procedure of in de onderhandelingen beter inschatten en beoordelen of het raadzaam is om een procedure te beginnen. [1]
4.3.
Uitgangspunt volgens het tweede lid van artikel 196 Rv is dat de rechter het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor toewijst, tenzij zich een van de vijf in het tweede lid genoemde afwijzingsgronden voordoet. Tot die afwijzingsgronden behoort onder meer het geval waarin de rechter van oordeel is dat:
  • onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat (afwijzingsgrond b);
  • het verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen in strijd is met de goede procesorde (afwijzingsgrond c).
4.4.
Deze laatste afwijzingsgrond (strijdigheid met de goede procesorde) heeft vooral betrekking op het moment waarop het verzoek wordt gedaan en strekt zich ook uit tot de proceshouding van een partij. Dit criterium biedt de rechter de mogelijkheid om bijvoorbeeld herhaalde verzoeken met steeds dezelfde inhoud af te wijzen. [2] Bij de grenzen die worden gesteld door de goede procesorde wordt ook gekeken naar de betrokken belangen van de partijen. Daartoe behoort ook het belang van de wederpartij op een doelmatige en voortvarende rechtspleging. [3]
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat in feite al sinds eind november 2021 een geschil tussen Bever c.s. en [verweerster sub 1] bestaat. Dit geschil komt erop neer dat Bever c.s. stelt dat tussen [naam 4] en [naam 3] mondeling aanvullende afspraken zijn gemaakt en dat [verweerster sub 1] aan die aanvullende afspraken is gebonden, hetzij omdat [naam 4] bevoegd was [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen, hetzij omdat door [verweerster sub 1] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 4] is gewekt. [verweerders sub 1-sub 4] c.s. heeft zowel het bestaan van de mondelinge afspraken als haar gebondenheid daaraan betwist.
4.6.
Uit het hiervoor onder hoofdstuk 2 weergegeven procedureverloop volgt dat op verzoek van Bever c.s. kort na het kortgedingarrest (eind 2022/begin 2023) al meerdere getuigen zijn gehoord, dit zowel tot bewijs van de gestelde aanvullende afspraken als tot bewijs van de door Bever c.s. gestelde (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 4] Op grond van de toewijzende beschikking van de rechtbank van 25 augustus 2022 is het Bever c.s. in eerste instantie toegestaan om vijf getuigen te horen. Op verzoek van Bever c.s. zijn toen [naam 3] , [naam 6] , [verweerder sub 6] , [naam 5] en [getuige 2] als getuige gehoord. Na afloop van die vijf verhoren heeft Bever c.s. de rechter-commissaris verzocht om nog zes getuigen te mogen horen, onder wie ook [verweerder sub 5] . Duidelijk is dat dit aanvullende verzoek met name was gericht op het verzamelen van bewijs over de rol van [naam 4] binnen de [verweerders sub 1-sub 4] groep en de door de [verweerders sub 1-sub 4] groep (volgens Bever c.s.) gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De rechter-commissaris heeft vervolgens bij beslissing van 2 december 2022 het horen van één extra getuige toegestaan. Die beperking tot het horen van één extra getuige is opgelegd, omdat Bever c.s. naar het oordeel van de rechter-commissaris onvoldoende had toegelicht welk redelijk belang er bestond bij het horen van nog eens zes getuigen. Bever c.s. heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen deze beslissing van de rechter-commissaris. Bever c.s. heeft vervolgens de keuze gemaakt om begin 2023 niet [verweerder sub 5] , maar [naam 9] als zesde getuige te horen. Het getuigenverhoor is na het horen van [naam 9] gesloten.
4.7.
Bever c.s. stelt thans – twee jaar later – in haar huidige verzoekschrift dat zij recht en belang heeft om de zes verzochte getuigen (al dan niet opnieuw) te horen, omdat deze volgens haar kunnen verklaren over:
  • de commerciële rol die [naam 4] jarenlang vervulde voor [verweerster sub 1] en de frequentie waarmee hij ook na zijn emigratie naar Zwitserland zaken is blijven doen voor [verweerster sub 1] , hoewel hij formeel niet meer vertegenwoordigingsbevoegd was (getuigen [naam 6] , [naam 8] en [naam 7] );
  • het toestaan door het statutair bestuur van [verweerster sub 1] (met [verweerder sub 5] als statutair bestuurder) dat [naam 4] zaken is blijven doen voor [verweerster sub 1] en hier niet op in te grijpen (getuige [verweerder sub 5] ),
  • de telefoongesprekken tussen [naam 3] met onderscheidenlijk [verweerder sub 6] en [verweerder sub 5] op 25 november 2020, en dan met name de (evasieve) wijze waarop [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] reageerden op de melding door [naam 3] dat een afspraak over winstdeling was gemaakt (getuigen [verweerder sub 5] , [verweerder sub 6] );
  • de inconsistenties tussen deze telefoongesprekken en de eerdere schriftelijke en mondelinge getuigenverklaringen van respectievelijk [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] , waarin zij hebben verklaard niets van aanvullende afspraken te weten (getuigen [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] );
  • het telefoongesprek tussen [verweerder sub 6] en [naam 3] van 26 januari 2022, waaruit blijkt dat [verweerder sub 6] zelf mondelinge beloningsafspraken met [naam 4] had gemaakt die alsnog door [verweerster sub 1] zijn gehonoreerd (getuige [verweerder sub 6] );
  • de vele mondelinge afspraken die door [naam 4] zijn gemaakt en die na zijn overlijden boven tafel zijn gekomen, en die [verweerder sub 3] alsnog heeft moeten honoreren en nakomen, waaronder de disputen met [naam 6] Makelaars B.V. en [verweerder sub 6] (getuige [verweerder sub 3] ).
4.8.
In de kern genomen zijn dit dezelfde onderwerpen als waarover Bever c.s. al eerder zes getuigen heeft kunnen horen. Het gaat opnieuw over de rol van [naam 4] en het (gestelde) wekken van de schijn van diens vertegenwoordigingsbevoegdheid door [verweerster sub 1] . Weliswaar noemt Bever c.s. ook telefoongesprekken tussen enerzijds [naam 3] en anderzijds [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] als reden voor het verhoor, maar die telefoongesprekken – die overigens zonder toestemming of wetenschap van [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] zijn opgenomen – waren ten tijde van het eerdere getuigenverhoor al (lang) bij Bever c.s. bekend, zodat Bever c.s. ook toen al gelegenheid heeft gehad om getuigen daarover te ondervragen. Dat Bever c.s. dit bij het verhoor van [verweerder sub 6] niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico en kan geen grond vormen om nu opnieuw een getuigenverhoor van [verweerder sub 6] te bevelen. Voor zover Bever c.s. [verweerder sub 5] had willen ondervragen over de telefoongesprekken en zijn eerdere schriftelijke verklaring, had Bever c.s. destijds de keuze moeten maken om [verweerder sub 5] als één van de zes getuigen op te roepen of beter moeten motiveren waarom het niet alleen nodig was om [naam 9] maar ook [verweerder sub 5] als getuige op te roepen. Bever c.s. kan de gevolgen van de destijds gemaakte keuze niet omzeilen door twee jaar later in een nieuw verzoekschrift opnieuw om het horen van [verweerder sub 5] te verzoeken. Dit komt neer op een herhaald verzoek met dezelfde inhoud en is in strijd met de goede procesorde, ook gelet op het belang van [verweerders sub 1-sub 4] c.s. op een voortvarende procesvoering. Dat klemt te meer nu Bever c.s. na afronding van het getuigenverhoor geen bodemprocedure is gestart, terwijl de rechter-commissaris destijds nadrukkelijk heeft overwogen dat eventuele verdere bewijslevering in een bodemprocedure zou kunnen plaatsvinden.
4.9.
Weliswaar zijn na de afsluiting van het eerdere getuigenverhoor nog op 16 mei 2023 twee andere getuigenverhoren gehouden (van [naam 6] en [naam 5] ) op verzoek van [naam 6] Makelaars, maar daarbij was Bever geen partij. Bever c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd waarom die getuigenverhoren aanleiding geven om alsnog een nieuw getuigenverhoor in haar zaak te bevelen. Bever c.s. stelt weliswaar dat [naam 5] in haar verhoor heeft verklaard over de commerciële rol die [naam 4] voor de [verweerders sub 1-sub 4] groep had en dat zij daarvan voorbeelden heeft genoemd (Noordwijk en Leiden), maar dat [naam 4] een
commerciëlerol voor [verweerster sub 1] had wordt ook niet door [verweerster sub 1] betwist. Bovendien heeft Bever c.s. in het eerdere getuigenverhoor al getuigen over meer specifiek de rol van [naam 4] binnen de [verweerders sub 1-sub 4] groep kunnen horen. Bever c.s. stelt ook dat [naam 5] in haar verhoor gewag heeft gemaakt van diverse overeenkomsten die door tussenkomst van [naam 4] zijn gesloten en die niet door [naam 5] of andere mededirecteuren waren afgesloten, maar niet valt in te zien waarom dat aanleiding geeft om opnieuw getuigen door Bever c.s. te laten horen. Het geschil tussen Bever c.s. en [verweerders sub 1-sub 4] c.s. draait immers om de vraag of [verweerster sub 1]
jegens Bever c.s.in verband met de transactie voor de Noordwijkse percelen de schijn heeft gewekt dat aan [naam 4] ter zake vertegenwoordigingsbevoegdheid toekwam. Daartoe is vereist dat Bever c.s. op grond van concrete verklaringen of gedragingen
van [verweerster sub 1]heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden van het geval ook redelijkerwijze mocht aannemen, dat een toereikende volmacht aan [naam 4] was verleend (artikel 3:61 lid 2 BW). Bever c.s. heeft niet gemotiveerd hoe met tussenkomst van [naam 4] gesloten overeenkomsten met andere partijen, waar Bever c.s. destijds geen weet van had en waarbij zij in het geheel niet betrokken was, relevant zijn voor de beantwoording van dit geschilpunt. Aldus is onvoldoende gemotiveerd welk belang Bever c.s. heeft om over de door [naam 5] genoemde transacties getuigen te horen.
4.10.
Bever c.s. heeft in het verzoekschrift nog betoogd dat het huidige getuigenverzoek niet in strijd is met de goede procesorde, omdat de inzet van het huidige verzoek een bredere strekking heeft, met andere rechtsgrondslagen en andere partijen (de erfgenamen van [naam 4] , [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] ). De rechtbank gaat niet mee in dit betoog. Weliswaar voert Bever c.s. thans als grondslag voor de vordering tegen [verweerster sub 1] en [verweerder 2] onrechtmatige executie van het kortgedingarrest aan (en onrechtmatig profiteren daarvan door [verweerder 2] ), maar de onderliggende feitelijke stellingen zijn dezelfde als waarvoor Bever c.s. eind 2022 getuigen heeft gehoord, namelijk dat in verband met de Noordwijkse transactie mondeling aanvullende afspraken tussen [naam 4] en [naam 3] waren gemaakt, waaraan [verweerster sub 1] vanwege (de gewekte schijn van) volmachtverlening aan [naam 4] is gebonden. De feitelijke grondslag van de vorderingen jegens [verweerster sub 1] en [verweerder 2] is dus onveranderd gebleven.
4.11.
Ook de stelling dat [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] niet juist en niet volledig hebben verklaard in hun eerdere respectievelijk schriftelijke en mondelinge verklaring, waardoor de kortgedingrechter op het verkeerde been zou zijn gezet,kan Bever c.s. niet baten. Bever c.s. maakt niet concreet welke vordering zij in verband hiermee precies op [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] pretendeert te hebben. Bever c.s. stelt dat er discrepanties zijn tussen de eerdere getuigenverklaringen van [verweerder sub 5] en [verweerder sub 6] en de telefoongesprekken van 25 november 2020 en 26 januari 2022. Uit de motivering van het verzoek blijkt onmiskenbaar dat het verzoek tot getuigenverhoor in essentie is en blijft gericht op het vergaren van bewijs voor de vordering jegens [verweerster sub 1] , namelijk ten aanzien van de (door [verweerster sub 1] betwiste) wetenschap van de aanvullende afspraken en (het wekken van de schijn van) de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 4] Met dat doel heeft Bever c.s. al eerder getuigen kunnen ondervragen, onder wie ook [verweerder sub 6] , en Bever c.s. heeft toen ook al de mogelijkheid gehad om eventuele discrepanties met de (opgenomen) telefoongesprekken aan de orde te stellen (zie hiervoor r.o. 4.8). Bever c.s. kan niet nu met betrekking tot diezelfde kwestie een nieuw voorlopig getuigenverhoor verzoeken, door te stellen dat zij vanwege de discrepanties tussen de verklaringen ook een rechtstreekse vordering tegen [verweerder sub 6] en [verweerder sub 5] zou hebben. Feitelijk blijft sprake van een herhaald verzoek ter onderbouwing van dezelfde vordering (tegen [verweerster sub 1] ), ook al wordt het verzoek nu aan een andere gepretendeerde vordering tegen een andere wederpartij gekoppeld.
4.12.
Evenmin gaat de rechtbank mee in het betoog van Bever c.s. dat zij getuigen moet kunnen horen in verband met een vordering op [verweerder sub 5] uit hoofde van onrechtmatige daad (bestuurdersaansprakelijkheid). Het onderliggende feitelijke verwijt is, zo begrijpt de rechtbank, dat Bever c.s. stelt dat [verweerder sub 5] als bestuurder van [naam 4] heeft bijgedragen aan het wekken van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 4] , door toe te staan dat [naam 4] jarenlang zijn eigen gang heeft kunnen gaan. Ook hier gaat het dus eigenlijk om de vraag of door (het bestuur van) [verweerster sub 1] de schijn van volmachtverlening aan [naam 4] is gewekt. Dat is hetzelfde geschilpunt waarover Bever c.s. eerder getuigen heeft gehoord/kunnen horen.
4.13.
Bovendien voert [verweerder sub 5] terecht aan dat – ook los daarvan gezien – de jegens hem gepretendeerde vordering bij voorbaat kansloos is. De lat voor bestuurdersaansprakelijkheid ligt volgens vaste rechtspraak hoog: er moet sprake zijn van schade en de bestuurder van een vennootschap moet ter zake een persoonlijk ernstig verwijt te maken zijn. Indien er (veronderstellenderwijs) van zou worden uitgegaan dat [verweerder sub 5]
weleraan heeft bijgedragen dat Bever c.s. heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat [naam 4] bevoegd zou zijn om [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen, dan is er geen schade. Het gevolg daarvan is immers dat [verweerster sub 1] in dat geval aan de door [naam 4] gemaakte aanvullende afspraken is gebonden, in welk geval Bever c.s. niet is gedupeerd en er dus geen schadevergoedingsplicht bij [verweerder sub 5] is. Indien, andersom, [verweerder sub 5]
nietaan het wekken van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft bijgedragen, dan valt hem geen persoonlijk ernstig verwijt te maken en heeft hij evenmin een verplichting tot schadevergoeding. Niet valt in te zien, kortom, hoe Bever c.s. op grond van bestuurdersaansprakelijkheid een vordering op [verweerder sub 5] kan hebben. Bever c.s. heeft daarom geen belang om ter onderbouwing van die bij voorbaat kansloze vordering getuigen te horen (artikel 196, tweede lid Rv, afwijzingsgrond b). [4]
4.14.
Bever c.s. heeft ten slotte in het verzoekschrift gesteld dat zij ook een vordering op de erfgenamen van [naam 4] heeft, indien [naam 4] wél de aanvullende afspraken heeft gemaakt maar niet bevoegd was om [verweerster sub 1] te vertegenwoordigen. In dat geval zijn de erfgenamen op grond van artikel 3:70 BW jegens Bever c.s. aansprakelijk omdat zij de nalatenschap van [naam 4] zonder voorbehoud hebben aanvaard, aldus Bever c.s. Dit is een juridisch standpunt, voor het geval het primair door Bever c.s. ingenomen betoog ( [verweerster sub 1] is wel aan de afspraken gebonden) niet zou worden gevolgd. Bever c.s. heeft niet toegelicht – en evenmin valt in te zien – waarom het voor het onderbouwen van dit juridische standpunt nodig is om getuigen te horen (en over welke feiten en omstandigheden die dan zouden moeten worden gehoord).
4.15.
De rechtbank is, samenvattend, dan ook van oordeel dat hier geen sprake is van een nieuw verzoek met een bredere strekking en andere feitelijke rechtsgrondslagen ten opzichte van het eerdere getuigenverhoor. Op de keper beschouwd komt het erop neer dat Bever c.s. thans, twee jaar na het sluiten van de eerdere getuigenverhoren in het geschil met [verweerster sub 1] , de destijds door de rechter-commissaris opgelegde beperking tot zes getuigen probeert te doorbreken, door in een nieuw verzoekschrift met in essentie dezelfde motivering om het horen van meer en deels dezelfde getuigen te verzoeken. Dat komt neer op het indienen van een herhaald verzoek. Desgevraagd heeft mr. Hoff ter zitting toegelicht dat hij van mening is dat de eerder afgelegde getuigenverhoren tekortschieten en dat hij de kwaliteit van de getuigenverklaringen onder de maat vindt en die niet zou hebben geaccepteerd, als hij Bever c.s. destijds als advocaat zou hebben bijgestaan. Echter: een wisseling van advocaat vormt geen rechtens te aanvaarden grond om getuigenverhoren nogmaals over te doen of alsnog een grotere hoeveelheid getuigen over dezelfde kwestie te mogen horen, dan eerder was toegestaan. Ook gelet op het belang van de wederpartij bij een efficiënte en voortvarende procesvoering, stuit dat af op de goede procesorde. Het verzoek tot het horen van de getuigen wordt daarom afgewezen op grond van artikel 196, tweede lid, onder c Rv.
Het verzoek om inzage in of afgifte van stukken
4.16.
Bever c.s. verzoekt om inzage in of afschrift van bepaalde stukken. De mogelijkheid om bepaalde stukken en informatie op te vragen bij de wederpartij of bij derden, is met ingang van 1 januari 2025 opgenomen in artikel 194 Rv. Op grond van artikel 194 Rv, eerste lid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan, om inzage in of een afschrift van bepaalde gegevens te kunnen verkrijgen. Ten eerste moet degene die informatie van een ander verlangt, partij zijn bij een rechtsbetrekking. De gevraagde gegevens moeten op die rechtsbetrekking zien. Daarnaast moet de verlangde informatie voldoende bepaald zijn. En ten slotte moet een partij voldoende belang hebben bij haar informatieverzoek. De rechtbank zal met inachtneming van deze voorwaarden toetsen of een recht op afgifte van de gevorderde stukken bestaat.
(i) De ‘briefjes’ van [naam 4] aan het bestuur van [verweerster sub 1]
4.17.
Bever c.s. stelt dat [naam 5] op 16 mei 2023 in het op verzoek van [naam 6] Makelaars gehouden getuigenverhoor heeft verklaard over ‘briefjes’ over mondelinge afspraken die [naam 4] had gemaakt en die door [naam 4] aan haar waren gegeven. Bever c.s. wil een kopie krijgen van de door [naam 4] opgestelde briefjes.
4.18.
[naam 5] heeft in haar getuigenverhoor concreet twee briefjes genoemd met betrekking tot projecten in Leiden en Noordwijk. [verweerders sub 1-sub 4] c.s. heeft onweersproken gesteld dat dit geen briefjes van [naam 4] zijn, maar briefjes die
[naam 6]heeft opgesteld namens [naam 6] Makelaars. Die briefjes zien, zo begrijpt de rechtbank, op mondelinge afspraken die [naam 6] met [naam 4] zou hebben gemaakt over de bemiddeling van [naam 6] Makelaars bij de verkoop van te ontwikkelen appartementen en de vergoeding die zij daarvoor zou krijgen. Deze briefjes zien dus niet op een rechtsbetrekking waarbij Bever c.s. partij is. Bovendien heeft Bever c.s. onvoldoende gemotiveerd welk belang zij bij inzage in deze briefjes heeft. Dat er briefjes zijn opgesteld in verband met mondelinge afspraken tussen [naam 6] en [naam 4] over makelaarsopdrachten, zegt immers niets over het al dan niet bestaan van de gestelde mondelinge aanvullende afspraken tussen [naam 4] en [naam 3] . Evenmin heeft Bever c.s. deugdelijk gemotiveerd hoe deze briefjes kunnen bijdragen aan het bewijs van de stelling van Bever c.s. dat zij heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen, dat [naam 4] een volmacht van [verweerster sub 1] had om namens [verweerster sub 1] bindende afspraken te maken met betrekking tot de verkoop en levering van de percelen.
4.19.
Het verzoek tot inzage in deze briefjes wordt dus afgewezen. Datzelfde geldt voor zover Bever c.s. nog overigens om inzage van ‘briefjes van [naam 4] aan het bestuur van [verweerster sub 1] ’ vraagt, aangezien Bever c.s. verder niet concreet stelt om wat voor briefjes het gaat, hoeveel briefjes dit (ongeveer) zijn en wat voor soort informatie die briefjes zouden moeten bevatten. Het verzoek is in zoverre onvoldoende bepaald.
(ii en iii) De correspondentie over het verloop en de afloop van de disputen met [naam 6] Makelaars en [verweerder sub 6]
4.20.
Bever c.s. verzoekt inzage in de correspondentie en/of overeenkomsten over de afspraken die [verweerster sub 1] heeft gemaakt met [naam 6] Makelaars en [verweerder sub 6] , naar aanleiding van disputen over mondeling gemaakte afspraken door [naam 4] Dit betreft volgens Bever c.s. voorbeelden van gevallen waarin [naam 4] mondelinge afspraken heeft gemaakt, die aanvankelijk door [verweerster sub 1] werden betwist, maar waarin [verweerster sub 1] (of haar rechtsopvolger) kennelijk toch een minnelijke regeling heeft gesloten of afspraken toch is nagekomen.
4.21.
De gevorderde stukken zien niet op een rechtsbetrekking waarbij Bever c.s. partij is. De stukken zien op een rechtsbetrekking tussen enerzijds [naam 6] en [verweerder sub 6] en anderzijds [verweerster sub 1] . Bovendien valt niet in te zien waarom eventuele schikkingen of regelingen van [verweerster sub 1] met andere partijen, waarvan Bever c.s. kennelijk niet op de hoogte is en waarbij zij niet betrokken was, van belang zijn voor het tussen Bever c.s. en [verweerster sub 1] bestaande geschil, waarin het draait om de vraag of [verweerster sub 1] in verband met de transactie voor de percelen jegens Bever c.s. de schijn heeft gewekt dat [naam 4] vertegenwoordigingsbevoegdheid had. Het verzoek wordt afgewezen.
(iv) Correspondentie van de notaris met [verweerster sub 1]
4.22.
Bever c.s. verzoekt om de correspondentie tussen [verweerster sub 1] en de notaris over de inschrijving van de koopovereenkomsten in de openbare registers. Bever c.s. stelt dat [verweerster sub 1] wanprestatie heeft gepleegd, met schadelijke gevolgen voor Bever c.s., door op of omstreeks 9 april 2021 opdracht te geven aan de notaris om de koopovereenkomsten voor de percelen in te schrijven in de openbare registers, terwijl partijen in artikel 12 van de koopovereenkomsten hadden afgesproken dat niet te doen.
4.23.
De rechtbank ziet niet in welk belang Bever c.s. heeft bij het krijgen van inzage in de correspondentie met de notaris. Dat de koopovereenkomsten in de openbare registers zijn ingeschreven, staat vast. Dat in artikel 12 bepaalde afspraken zijn opgenomen, staat eveneens vast. Niet duidelijk is waarom Bever c.s. voor de onderbouwing van een vordering wegens gestelde schending van die partijafspraak, inzage in de correspondentie nodig heeft. Het verzoek om inzage in die correspondentie is een
fishing expeditionen wordt afgewezen.
(v) correspondentie met de gemeente Noordwijk
4.24.
Bever c.s. heeft in het verzoekschrift tot slot verzocht om inzage in de correspondentie met de gemeente Noordwijk over de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst tussen [verweerster sub 1] en de gemeente. Vast staat dat Bever c.s. inmiddels een deel van de stukken via een Woo-verzoek heeft ontvangen. Mr. Hoff heeft in zijn pleitnota nog drie specifieke stukken (twee e-mails en verslagen van een overleg) genoemd die ontbreken, maar waarvan Bever c.s. wel inzage verlangt. Bever c.s. heeft niet gemotiveerd welk belang zij nog bij het verkrijgen van die drie resterende stukken heeft, zodat ook dit verzoek wordt afgewezen.
Slotsom
4.25.
De verzoeken van Bever c.s. worden dus afgewezen, zowel ten aanzien van het horen van getuigen als ten aanzien van het verkrijgen van inzage in stukken. Bever c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten aan de kant van de verweerders.
De proceskosten aan de kant van [verweerders sub 1-sub 4] c.s. worden begroot op in totaal € 2.120,- (€ 714,- aan griffierecht, € 1.228,- (2,0 punten x liquidatietarief II) aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten).
De proceskosten aan de kant van [verweerder sub 5] worden begroot op in totaal € 1.737,- (€ 331,- aan griffierecht, € 1.228,- (2,0 punten x liquidatietarief II) aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten).
De proceskosten aan de kant van [verweerder sub 6] worden begroot op in totaal € 792,- (€ 614,- (1,0 punt x liquidatietarief II) aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten.
Dit een en ander telkens met de verhoging zoals vermeld in de beslissing. De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van Bever c.s. af;
5.2.
veroordeelt Bever c.s. tot betaling van de proceskosten aan de kant van [verweerders sub 1-sub 4] c.s., begroot op € 2.120,- en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Bever c.s. moet € 92,- en de kosten van betekening extra betalen als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt Bever c.s. tot betaling van de proceskosten aan de kant van [verweerder sub 5] , begroot op € 1.737,- en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Bever c.s. moet € 92,- en de kosten van betekening extra betalen als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt Bever c.s. tot betaling van de proceskosten aan de kant van [verweerder sub 6] , begroot op € 792,- en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Bever c.s. moet € 92,- en de kosten van betekening extra betalen als de kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025. [5]

Voetnoten

1.Zie Memorie van Toelichting Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, Kamerstukken II 2019-2020, 35 498, nr. 3 (MvT), p. 56 en vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zoals Hoge Raad 26 februari 20216, ECLI:NL:HR:2016:344, r.o. 3.4.5 en de daar genoemde eerdere rechtspraak
2.MvT, p. 58
3.Zie onder meer Hoge Raad 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922 en Hoge Raad 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:344
4.Hoge Raad 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:727
5.type: 2431