Op 6 januari 2025 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 25 maart 2025 met het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank overweegt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet kan. De rechtbank concludeert dat de minister het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen en laat dit besluit in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die door de minister moeten worden betaald.