ECLI:NL:RBDHA:2025:8463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en vervolgberoep in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot zicht op uitzetting en verzwaarde belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 27 oktober 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege onrechtmatig verblijf. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, heeft eerder beroep aangetekend tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank in eerdere uitspraken op 12 november 2024 en 27 januari 2025 heeft geoordeeld dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in de zaak van 27 januari 2025.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat er al bijna vijf maanden geen reactie is ontvangen op de aanvraag voor een laissez-passer. Eiser heeft ook geen identiteitsdocumenten, wat de kans op uitzetting verkleint. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie niet is veranderd sinds de eerdere uitspraak en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de verzwaarde belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij stress ervaart en op een extra zorgafdeling is geplaatst. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder niet verplicht was om een verzwaarde belangenafweging te maken, aangezien de zesmaandentermijn voor vreemdelingenbewaring nog niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting en is openbaar gemaakt op 14 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (onrechtmatig verblijf) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 27 oktober 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 12 november 2024 [1] en op het eerste vervolgberoep is beslist in de uitspraak van 27 januari 2025 [2] .
Verweerder heeft twee voortgangsrapportages en de verslagen van drie vertrekgesprekken overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 januari 2025 (in de zaak NL25.2165) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 24 januari 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt allereerst dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat het inmiddels bijna vijf maanden geleden is dat voor hem een laissez-passer (lp) is aangevraagd bij de Algerijnse autoriteiten maar dat verweerder nog geen enkele reactie van hen heeft ontvangen. Daarnaast beschikt eiser niet over een (kopie van zijn) paspoort of een ander identiteitsdocument zodat de kans dat er voor hem een lp zal worden afgegeven zeer klein is.
3. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 27 januari 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverweging 4.2 en rechtsoverweging 4.3 van deze uitspraak. De situatie is ongewijzigd - met de enkele aanvulling dat verweerder voor het laatst op 20 maart 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten - en ook het tijdsverloop sinds de uitspraak van 27 januari 2025 is niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om anders over de beroepsgrond te oordelen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Moet de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van eiser uitvallen?
4. Eiser betoogt daarnaast dat de verzwaarde belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Daartoe voert eiser aan dat hij stress ervaart en om die reden op de extra zorgafdeling is geplaatst, dat hij zijn uitzetting niet actief frustreert, en dat verweerder geen belangen heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat de vreemdelingenbewaring langer dan zes maanden voortduurt.
5. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder pas na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring is gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [3] Eiser is op 27 oktober 2024 in bewaring gesteld, zodat de zesmaandentermijn ten tijde van het sluiten van het vooronderzoek nog niet is verstreken. Verweerder was daarom niet gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De rechtbank vat deze grond dan ook op als de vraag of is gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet gebleken, zodat niet kan worden geconcludeerd dat verweerder om die reden alsnog moet volstaan met een lichter middel. Dat eiser stress ervaart en op de extra zorgafdeling is geplaatst, maakt niet dat het voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is. Voor eiser zijn in het detentiecentrum medische voorzieningen beschikbaar, en uit zijn plaatsing op de extra zorgafdeling blijkt dat er aandacht is voor zijn medische situatie. Dat eiser zijn uitzetting niet actief frustreert, maakt het voortduren van de maatregel van bewaring ook niet onevenredig bezwarend. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat eiser enige actie heeft ondernomen om zijn uitzetting te bespoedigen. Zo staat in het verslag van het vertrekgesprek van 28 maart 2025 dat eiser geen inspanningen wil verrichten om zijn vertrek te bespoedigen. Van eiser mag dit wel worden verwacht. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder geen belangen heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat de vreemdelingenbewaring langer dan zes maanden voortduurt, aangezien - zoals hierboven is overwogen - verweerder niet was gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 12 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11168.
2.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 27 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1021.
3.ABRvS 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.