ECLI:NL:RBDHA:2025:8470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring gegrond, bezwaar OM tegen uitzetting, zicht op uitzetting ontbreekt

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Weststrate, had eerder een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Deze maatregel was op 28 februari 2025 opgeheven, maar op dezelfde dag opnieuw opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. Tijdens de zitting op 30 april 2025 was eiser niet aanwezig, noch zijn gemachtigde, terwijl de vertegenwoordiger van de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was, maar dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 12 maart 2025. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting was, omdat het Openbaar Ministerie bezwaar had gemaakt tegen zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een feitelijke belemmering voor de uitzetting, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van de uitspraakdatum. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17931

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel is op 28 februari 2025 opgeheven waarna verweerder op dezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw heeft opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet opgeroepen en is ook niet verschenen. De gemachtigde van eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 maart 2025 (in de zaak NL25.10580) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 12 maart 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 maart 2025.
2. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt en dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2165) volgt dat in het geval het Openbaar Ministerie (OM) heeft laten weten bezwaar te hebben tegen het voornemen om een vreemdeling uit te zetten, er sprake is van een feitelijke belemmering die vooralsnog aan uitzetting van de vreemdeling in de weg staat. Wanneer er geen sprake is van enig uitzicht op een einde van die belemmering binnen een redelijke termijn ontbreekt het zicht op uitzetting, waardoor de bewaringsmaatregel onrechtmatig is. Uit het voortgangsrapport (de M120) volgt dat het OM op 12 maart 2025 heeft laten weten bezwaar te hebben tegen eisers uitzetting. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een feitelijke belemmering die vooralsnog aan uitzetting van de vreemdeling in de weg staat. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er geen uitzicht is op een einde van de feitelijke belemmering binnen een redelijke termijn. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, eisers strafzitting op 2 juli 2025 zal plaatsvinden en dit binnen de termijn van zes maanden uit artikel 59, vijfde lid, van de Vw is, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat er op 2 juli 2025 een strafzitting plaatsvindt, betekent immers niet dat eiser vervolgens ook direct kan worden uitgezet of dat het bezwaar van het OM wordt ingetrokken. Dit is (afhankelijk van het verloop van de zitting en de uitkomst van de strafzaak en dus) een onzekere toekomstige gebeurtenis. Daarnaast blijkt ook anderszins niet dat er uitzicht is op een einde aan de belemmering binnen een redelijke termijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sinds 12 maart 2025 geen zicht op uitzetting meer is, waardoor de maatregel onrechtmatig voortduurt.
4. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 12 maart 2025 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. Nu de rechtbank - anders dan bij eerste beroepen (als bedoeld in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw) - niet ambtshalve beoordeeld of er recht op schadevergoeding bestaat, en eiser niet om schadevergoeding heeft verzocht, bestaat er geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.