Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
Inleiding
1.1. Verweerder heeft met het primaire besluit van 30 juli 2024 de aanvraag voor een EU- verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen. Hierin is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Ook is eisers verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid als kennismigrant’ verlengd tot 29 december 2024. Met het bestreden besluit van 28 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Beoordeling door de rechtbank
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Indiase nationaliteit. Hij heeft van 29 september 2018 tot 5 december 2019 rechtmatig verblijf gehad voor het volgen van hoger onderwijs. Van 5 december 2019 tot 5 december 2020 was eiser in het bezit van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘zoekjaar hoogopgeleiden’. Van 30 augustus 2021 tot 30 augustus 2022 was hij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘hoger opgeleide stagiair’. Van 28 november 2022 tot 28 juni 2024 was hij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid als kennismigrant’.
2.1. Op 22 december 2023 heeft hij een aanvraag ingediend voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard. Wat betreft de EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen heeft verweerder het volgende overwogen in het bestreden besluit. Eiser voldoet niet aan de voorwaarde dat hij minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. [2]
10.1. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is het uitgangspunt dat verweerder een vreemdeling in bezwaar hoort en dat verweerder terughoudend moet omgaan met de uitzonderingen op deze hoorplicht. [14] Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit is het geval als op er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om op grond van deze bepaling af te zien van het horen, moet worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd, bezien in samenhang met de overwegingen in het primaire besluit.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 187,- moet vergoeden.