ECLI:NL:RBDHA:2025:8482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL24.20851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning in asielzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Kalaf, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door E. Őzel, die op 18 april 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend met ingang van 15 mei 2022. Eiser is van mening dat de ingangsdatum moet zijn vastgesteld op 8 maart 2022, de datum waarop hij zijn asielwens heeft geuit in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aanvankelijk aangehouden in verband met prejudiciële vragen, maar heeft later besloten dat een zitting niet meer nodig was en het onderzoek te sluiten.

De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ondanks het standpunt van de minister dat het tijdsverschil tussen de datum van de asielwens en de aanvraag te klein is om relevant te zijn. De rechtbank stelt vast dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet correct heeft vastgesteld, aangezien de asielaanvraag volgens de wet en het Unierecht is ontvangen op het moment dat eiser zijn asielwens kenbaar maakte. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft en stelt deze vast op 8 maart 2022. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Kalaf),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: E. Őzel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Het beroep zou op 10 juli 2024 op zitting zijn behandeld, maar de rechtbank heeft aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden in verband met de prejudiciële vragen van 19 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:15961).
1.1
De minister heeft op 11 februari 2025 een reactie op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159) aan de rechtbank doen toekomen.
1.2
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet meer nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben niet om een nadere zitting gevraagd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 18 april 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 15 mei 2022. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 8 maart 2022. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Eiser staat in het systeem Smartflow geregisterd als asielzoeker. Daarbij zijn zijn naam, nationaliteit , geboortedatum en geslacht vermeld. Eiser werd aanvankelijk door een fout van de IND onder de tijdelijke bescherming geplaatst en moest zich wenden tot een gemeente. Dat heeft eiser gedaan. Daarna is eiser op 14 mei 2022 nog een keer naar Ter Apel gegaan. Hij heeft nog een keer zijn asielwens geuit, aldus eiser.
Procesbelang
4. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen actueel en reëel belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het verschil tussen de datum waarop eiser de asielwens heeft geuit en de datum van het indienen van de aanvraag is namelijk een dag. Dit tijdsverschil is volgens de minister zo klein dat de aanpassing van de ingangsdatum voor eiser niet van feitelijke betekenis is. De minister vindt daarom dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een inhoudelijk oordeel en aanpassing van de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. De minister heeft niet onderbouwd of concreet gemaakt dat de aanpassing voor eiser niet van feitelijke betekenis is. Dat het gaat om een klein verschil betekent nog niet dat eiser geen enkel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Niet is uitgesloten dat een eerdere ingangsdatum van betekenis is voor latere verblijfsaanvragen of andere verstrekkingen. Eiser kan daarom door het instellen van beroep in een gunstiger positie komen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de Afdeling in de uitspraak van 20 januari 2025 niet heeft geoordeeld dat het tijdsverschil tussen het kenbaar maken van de asielwens en het M35-H formulier van belang is voor het bepalen van de ingangsdatum. De rechtbank behandelt daarom het beroep hierna inhoudelijk.
Ingangsdatum
5. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Eiser heeft op 8 maart 2022 zijn asielwens kenbaar gemaakt, zoals blijkt uit het verslag van het aanmeldgehoor van 1 juni 2022 dat in het dossier zit. De minister heeft dat in de brief van 11 februari 2025 niet bestreden. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt. De omstandigheid dat de minister in de brief van 11 februari 2024 wijst op de loopbrief met de datum 14 mei 2022, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ingangsdatum 14 mei 2022 moet zijn.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank vernietigt het besluit van 18 april 2024, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat dit in strijd is met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 8 maart 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen, zoals de minister heeft gevraagd. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 april 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 15 mei 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 8 maart 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 18 april 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.