ECLI:NL:RBDHA:2025:8504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.1716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oezbeekse nationaliteit afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging

In deze zaak heeft eiser, van Oezbeekse nationaliteit, op 14 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd op 7 januari 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelt dat hij ontvoerd en bedreigd is door oud-schoolgenoten in Oezbekistan en vreest voor vervolging bij terugkeer. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn verhaal ondersteunen, zoals aangiftes van bedreigingen. De rechtbank concludeert dat verweerder de problemen met de oud-schoolgenoten als ongeloofwaardig heeft kunnen beschouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert, en zijn asielrelaas is niet onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet zo spoedig mogelijk is ingediend, wat ook een reden is voor de afwijzing.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico op vervolging loopt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 14 januari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij is ontvoerd, mishandeld en bedreigd door twee oud-schoolgenoten in Oezbekistan. De ontvoerders wilden geld van eiser. Hij is vervolgens enige tijd opgesloten in een kelder. Hij heeft zich bevrijd en is Oezbekistan ontvlucht. Hij vreest bij terugkeer zowel voor de ontvoerders als voor de Oezbeekse autoriteiten omdat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met oud-schoolgenoten.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De problemen met de oud-schoolgenoten zijn volgens verweerder ongeloofwaardig omdat in dat verband niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het geloofwaardig geachte element levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Verder loopt eiser vanwege het enkele feit dat hij Oezbekistan heeft verlaten geen reëel risico op ernstige schade. Dat eiser zijn documenten is verloren maakt niet automatisch dat hij zal worden gezien als terrorist in Oezbekistan. Uit openbare informatie blijkt dat enkel de mogelijkheid tot het opleggen van een boete bestaat. Omdat eiser niet zo snel als mogelijk asiel heeft aangevraagd, wordt zijn aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij onvoldoende stukken heeft ingediend ter ondersteuning van zijn asielrelaas. Hij verkeert namelijk in bewijsnood nu hij niet aan stukken kan komen. Verder heeft verweerder niet kunnen concluderen dat eiser summier heeft verklaard over de ontvoering. Eiser heeft zoveel mogelijk verklaard over de gebeurtenissen, maar heeft een slecht geheugen. Dit blijkt ook uit het rapport van MediFirst. Dat eiser zich niet meteen heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag is weliswaar juist, maar dat maakt zijn verklaringen niet minder geloofwaardig. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij wel degelijk gevaar loopt bij terugkeer omdat hij zijn binnenlandse en buitenlandse paspoort is kwijtgeraakt. Ten slotte had de belangenafweging tussen eisers belangen en die van de Nederlandse overheid in zijn voordeel dienen uit te vallen en is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
Het oordeel van de rechtbank
Problemen met oud-schoolgenoten
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij is bedreigd door zijn oud-schoolgenoten en dat hij vervolgens is ontvoerd. Verweerder heeft het bevreemdend mogen achten dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zijn ouders schriftelijk aangifte hebben gedaan van de bedreigingen, maar dat hij deze aangifte nooit heeft kunnen overleggen. Verder zou sprake zijn van door eiser gedane aangiftes en een boete, maar ook al die documenten heeft eiser niet ingediend. Eisers beroep op bewijsnood is op geen enkele manier onderbouwd en kan alleen al daarom niet slagen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd waarmee de tegenwerpingen van verweerder kunnen worden betwist. Eiser stelt dat hij een slecht geheugen heeft en dat verweerder daarom niet van hem kan verwachten dat hij gedetailleerdere verklaringen aflegt. Dat eiser geen gedetailleerde verklaringen kan afleggen is echter niet onderbouwd. Uit het MediFirst rapport blijkt enkel dat eiser heeft aangegeven dat hij geen exacte data kan benoemen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat het waarschijnlijk is dat eiser in het algemeen geheugenproblemen heeft, maar heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De tegenwerpingen van verweerder zien onder andere op verklaringen van eiser over de manier waarop hij is ontsnapt en waar de ontvoering plaatsvond. Niet valt in te zien waarom eiser over deze gebeurtenissen niet goed zou kunnen verklaren. Eiser heeft bovendien zelf tijdens zijn gehoor aangegeven dat hij het zich goed kan herinneren. [1] Daarom kan de rechtbank verweerder volgen in zijn conclusie dat eiser ook met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt hoe hij ontvoerd is.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Een asielaanvraag is zo spoedig mogelijk gedaan als deze binnen 48 uur na binnenkomst is ingediend. [2] Als de aanvraag na 48 uur is ingediend en daar een goede reden voor is, dan geldt de aanvraag alsnog als zo spoedig mogelijk ingediend. Verweerder mocht de redenen van eiser waarom hij pas na (bijna) een jaar zijn asielaanvraag heeft ingediend, onvoldoende vinden. Verweerder mocht op dit punt van eiser verwachten dat hij zich meer inspande om asielbescherming te krijgen, waaronder zich sneller (laten) informeren over de asielprocedure. Dat eiser zichzelf kon onderhouden, is geen reden om niet zo spoedig mogelijk een asielaanvraag in te dienen.
6. De slotsom is dat verweerder niet ten onrechte de gestelde problemen met oud-schoolgenoten ongeloofwaardig heeft bevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Risico op vervolging bij terugkeer door de autoriteiten
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Oezbekistan sprake is van een gegronde vrees voor vervolging door de Oezbeekse autoriteiten. Eiser heeft namelijk deze gestelde vrees enkel gebaseerd op het vermoeden dat hij als terrorist wordt gezien omdat hij geen paspoorten meer heeft, maar heeft niet kunnen onderbouwen waar hij deze vrees op baseert. Zo heeft eiser geen landeninformatie overgelegd en heeft hij tijdens zijn eerdere verblijf in Oezbekistan geen problemen gehad met de autoriteiten.
7.1.
Eiser heeft ter zitting nog een beroep gedaan op de uitspraak van 12 oktober 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2023:15636, en de uitspraak van 15 juli 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, ECLI:NL:RBDHA:2016:8098. Deze uitspraken maken het voorgaande echter niet anders, nu de zaken die ten grondslag lagen aan de uitspraken niet gelijk zijn aan die van eiser. In die zaken beschikten de vreemdelingen tijdens de uitreis niet over een exit-visum en biometrisch paspoort. In beide uitspraken was dus sprake van een illegale uitreis. Eiser beschikte op het moment van uitreis echter, volgens zijn eigen verklaringen, zowel over een paspoort als een visum voor Italië. [3] Van een illegale uitreis is dus niet gebleken. Verder zijn er geen indicaties dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Oezbeekse autoriteiten. Verweerder mag daarom in beginsel van eiser verwachten dat hij een nieuw Oezbeeks paspoort of laissez-passer aanvraagt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging en zorgvuldigheidsgebrek
8. Verweerder heeft geen belangenafweging verricht en eiser heeft in het geheel niet toegelicht waarom verweerder dat wel had moeten doen en in welk kader dat zou moeten plaatsvinden. Eiser heeft verder ook niet toegelicht waarom sprake zou zijn van een zorgvuldigheidsgebrek. Alleen al daarom treffen deze beroepsgronden geen doel.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Nader gehoor, pagina 29.
2.Zie artikel 31, zesde lid 6, onder d, van de Vw en paragraaf C1/4.3.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Nader gehoor, pagina 4 en 13.