ECLI:NL:RBDHA:2025:8509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Algerijnse vreemdeling die in bewaring is gesteld. De eiser, die op 6 januari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd kreeg, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek te laat is gesloten, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van het voortduren van de maatregel. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van de eiser naar Algerije, ondanks de lange duur van de bewaring. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 14 mei 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 11 april 2025 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 6 mei 2025 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 13 mei 2025 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 14 mei 2025 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Algerije. Eiser zit bijna zes maanden in bewaring. Hoewel verweerder regelmatig rappelleert en vertrekgesprekken voert met eiser, lag het op zijn weg om in eisers geval op dossierniveau te rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten. Op die manier kan hij spoedig worden gepresenteerd, aldus eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting naar Algerije. Niet in geschil is dat verweerder regelmatig vertrekgesprekken voert met eiser en dat hij regelmatig rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten, laatstelijk nog op 1 mei 2025. Dit blijkt ook uit het voortgangsrapport. Verder heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om op dossierniveau te rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten. Het is aan eiser zelf om actief mee te werken aan zijn uitzetting. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 3 januari 2025 blijkt dat eisers paspoort bij een vriendin van hem ligt en deze eventueel naar het detentiecentrum kan brengen. Uit het dossier blijkt verder niet dat dit is gebeurd, zodat de lange duur van de maatregel van bewaring voor rekening en risico van eiser dient te komen.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 10 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1717, 3 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3132 en 15 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6325.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
5.Artikel 96, tweede lid, van de Vw.