ECLI:NL:RBDHA:2025:8511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.10827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Portugal gedaan, dat is aanvaard op basis van artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen, omdat zij in Portugal gediscrimineerd zou zijn en mishandeld zou zijn.

De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen bijzondere en individuele omstandigheden zijn die maken dat de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling had moeten worden genomen. De gestelde relatie met een partner in Nederland is niet onderbouwd en vormt op zichzelf geen aanleiding om de asielaanvraag op te nemen in de nationale procedure. De rechtbank concludeert dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, als tolk [naam 1] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek om terugname gedaan. Portugal heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
Had verweerder aanleiding moeten zien om de aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
5. Eiseres voert aan dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om het asielverzoek in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zij is tijdens haar eerdere verblijf in Portugal gediscrimineerd, moest op straat werken en werd mishandeld. Daarom zou overdracht aan Portugal getuigen van onevenredige hardheid.
5.1.
Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, aan zich te trekken. Volgens het beleid zoals neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder hier terughoudend gebruik van, en doet hij dit in ieder geval, indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder komt een ruime marge toe in de beoordeling of toepassing moet worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden, die maken dat hij de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. De gestelde relatie met [naam 2] is namelijk niet onderbouwd door eiseres en bovendien heeft hij geen verblijfsrecht in Nederland. Het bestaan van eventuele familiebanden tussen eiseres en haar gestelde partner in Nederland vormt bovendien op zichzelf geen aanleiding om de asielaanvraag van eiseres op te nemen in de nationale procedure. De Dublinverordening is er immers op gericht om waarborgen te bieden voor gezinsleden, maar verplicht de minister niet om in het geval van een familieband die buiten de bescherming van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van Dublinverordening valt, een asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. [2] De Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [3] Verder is het, zoals verweerder terecht stelt, in beginsel niet (juridisch) relevant op welke wijze Portugal verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag nu niet in geschil is dat Portugal daarvoor verantwoordelijk is. Bovendien blijkt uit het dossier dat eiseres heeft ingestemd met haar deelname aan het herplaatsingsprogramma. [4] Ten slotte is niet ten onrechte door verweerder geconcludeerd dat de gestelde gebeurtenissen in Portugal, hoewel die erg naar voor eiseres moeten zijn geweest, niet maken dat de overdracht aan Portugal onevenredig hard is. Hiertoe is van belang dat eiseres niet heeft geklaagd over de gestelde behandeling bij de (hogere) instanties en niet is gebleken van (psychische) trauma’s. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verslag gehoor aanmeldfase, pagina 5.