ECLI:NL:RBDHA:2025:8522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
23/5027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.M. de Groes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over omgevingsvergunning voor dakopbouw met dakkapel en zijraam

Deze uitspraak betreft de omgevingsvergunning voor een dakopbouw met dakkapel en zijraam, aangevraagd door de overbuurman van eisers. Eisers, die tegenover de vergunninghouder wonen, zijn het niet eens met de verleende vergunning en vrezen voor vermindering van bezonning en een negatieve impact op het straatbeeld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders van Katwijk een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afname van bezonning aanvaardbaar is en dat het welstandsadvies ondeugdelijk is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de gevolgen van de dakopbouw voor de bezonning en de motivering van het welstandsadvies in acht moeten worden genomen. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025 in de zaak tussen

[eisers] e.a., uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein),
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,

gemachtigde: P.H. van Dijk.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor een dakopbouw met dakkapel en zijraam. Eisers zijn het niet eens met deze vergunning. Zij wonen tegenover de vergunninghouder (de overbuurman) en zij vrezen voor vermindering van bezonning van hun woning. Ook vinden zij dat de dakopbouw niet in het straatbeeld past en dat het welstandsadvies ondeugdelijk is. De rechtbank beoordeelt het verlenen van de vergunning aan de hand van deze argumenten van eisers (de beroepsgronden).
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een onjuiste beslissing heeft genomen. Eisers krijgen dus gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. De overbuurman heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakopbouw met dakkapel en zijraam, in afwijking van het bestemmingsplan. Met het besluit van 1 maart 2023 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Het college heeft op 15 juni 2023 besloten bij die verlening te blijven (het bestreden besluit).
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden en eisers.

Toetsingskader

3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de vergunning voor die datum was aangevraagd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Beoordeling door de rechtbank

Had het college de bezonningseffecten moeten onderzoeken?
4. Eisers vrezen dat de realisatie van de dakopbouw leidt tot een onaanvaardbare vermindering van bezonning van hun woningen. Zij vinden dat het college had moeten onderzoeken welke gevolgen de dakopbouw heeft voor de bezonning van omliggende woningen.
4.1.
Volgens het college is weliswaar sprake van afname van bezonning, maar is die afname niet onaanvaardbaar. Een bezonningsstudie is niet noodzakelijk, want de straat is ter hoogte van de woningen van eisers ruim elf meter breed, andere woningen in de straat mogen eenzelfde bouwhoogte aanhouden en zo’n uitbreiding van een woning is voorstelbaar in een stedelijke omgeving. In het verweerschrift is deze motivering aangevuld met het argument dat de voorkant van de woningen van eisers op het zuidwesten gelegen zijn en de omgevingsvergunning slechts een opbouw met een schuine kap mogelijk maakt. De schuine kap en de bouwhoogte sluiten aan bij de rest van de omgeving. Tijdens de zitting bleek dat het college ook een vergelijking heeft gemaakt met een woning op een andere plek in de straat.
4.2.
De rechtbank is het met eisers eens. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw die hoger is dan het bestemmingsplan toestaat, moet het college beoordelen of verlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bezonning van omliggende percelen is een van de aspecten van een goede ruimtelijke ordening. Er bestaan geen wettelijke normen voor een minimumaantal zonuren per dag in een woning, [1] maar dat neemt niet weg dat het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning een afweging moet maken van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader moet het college ook kijken naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van de woningen van eisers.
4.3.
Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de afname van bezonning aanvaardbaar is. Uit de enkele vaststelling dat de straat elf meter breed is en de woningen van eisers op het zuidwesten liggen, blijkt niet wat de afname van de bezonning is. Het college heeft niet goed kunnen motiveren waarom uit de vergelijking met de andere woning in de straat blijkt wat de afname van de bezonning van de woning van eisers is. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of die situatie een op een te vergelijken is met de situatie van eisers. Volgens het college is voldaan aan de TNO-norm voor bezonning, maar nergens blijkt uit waarom aan die norm is voldaan. Omdat niet duidelijk is hoe groot de afname van de bezonning van de woningen van eisers is, is het niet mogelijk om de belangen van de overbuurman af te wegen tegen de belangen van eisers. Dat de afname van bezonning aanvaardbaar is, is daarom niet goed gemotiveerd. Eventuele toekomstige ophogingen van andere woningen in de straat maken geen onderdeel uit van de toets of in dit geval sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
Past de dakopbouw in het straatbeeld?
5. Eisers vinden dat de dakopbouw de woning zo groot maakt dat het bouwvolume niet meer in het straatbeeld past.
5.1.
Het college vindt dat het bouwplan leidt tot een minder grote afwijking van de woning ten opzichte van de rest van de straat, omdat de woning nu de enige woning met een plat dak is.
5.2.
De rechtbank is het eens met het college. De woning wordt weliswaar hoger dan veel andere woningen in de straat, maar de goothoogte blijft hetzelfde en de schuine kap sluit goed aan op de verschijningsvorm van de andere woningen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de dakopbouw in het straatbeeld past. Dat eisers een andere visie hebben op de stedenbouwkundige gevolgen van de dakopbouw, betekent niet dat het college dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het welstandsadvies ondeugdelijk?
6. Volgens eisers is de motivering van het welstandsadvies zo summier dat het college het advies niet over had mogen nemen. Eisers vinden daarom ook dat zij geen tegenadvies van een deskundige hoefden over te leggen.
6.1.
Het college vindt dat de stadsbouwmeester het advies voldoende heeft onderbouwd en dat het college het advies mocht overnemen. Het advies biedt voldoende aanknopingspunten om een tegenadvies op te kunnen baseren.
6.2.
De rechtbank is het eens met eisers. Het college mag op een welstandsadvies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Een nadere toelichting op het overnemen van het advies is niet nodig, tenzij het advies duidelijke gebreken vertoont of de aanvrager of een derdebelanghebbende een tegenadvies overlegt of gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [2] Een bouwplan dat slechts is voorzien van een zogenoemd stempeladvies, waarop enkel staat vermeld dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand, is in beginsel voldoende voor het verlenen van een bouwvergunning. Als de bezwaarmaker zo’n stempeladvies gemotiveerd bestrijdt, moet het college in de beslissing op bezwaar specifiek aandacht besteden aan de ter discussie gestelde welstandsaspecten. Het college kan dan niet volstaan met een verwijzing naar het stempeladvies. [3]
6.3.
Volgens de stadsbouwmeester voldoet het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand. De motivering van de stadsbouwmeester luidt als volgt:
‘Het bouwplan voldoet aan het door de raad vastgestelde beleid. De architectonische uitwerking en het kleur- en materiaalgebruik van de dakopbouw, de dakkapel en het kozijn zijn voldoende hoogwaardig en verzorgd en afgestemd op de bestaande woning en de omgeving.’
6.4.
Dat is een erg summier advies, waaruit niet blijkt waarom de stadsbouwmeester vindt dat aan de welstandscriteria is voldaan. Eisers hebben in bezwaar gemotiveerd bestreden dat het bouwplan voldoet aan de welstandscriteria omdat het afbreuk doet aan het dorpse karakter van de omgeving. Het college had in de beslissing op bezwaar daarom niet enkel mogen verwijzen naar het advies van de stadsbouwmeester. Het college heeft ook tijdens de zitting niet kunnen motiveren waarom de stadsbouwmeester van mening is dat het bouwplan voldoet aan de welstandscriteria.
6.5.
Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom de dakopbouw naar haar mening past in het straatbeeld. Die motivering ziet op de afweging die het college moet maken in het kader van de ruimtelijke ordening, namelijk de stedenbouwkundige gevolgen van het bouwplan. In het kader van het welstandsadvies had het op de weg van het college gelegen om na te gaan en vervolgens te motiveren waar de stadsbouwmeester zijn conclusies op heeft gebaseerd. Dat heeft het college niet gedaan en daarom heeft het college het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
6.6.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met art. 7:12 Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het college met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit omdat nog onduidelijk is wat de gevolgen van de dakopbouw voor de bezonning van de woningen van eisers zijn en waarom de stadsbouwmeester meent dat de dakopbouw voldoet aan de welstandscriteria.
7.1.
De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Groes, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere deze uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State: ABRvS 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 en ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2907.
2.Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3069.
3.Zie onder meer ABRS 14 december 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU7951 en ABRvS 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3193.