ECLI:NL:RBDHA:2025:8536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring is op 11 februari 2025 opgelegd en is eerder getoetst in een uitspraak van 5 maart 2025. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de grondslag voor het voortduren van de maatregel ontbreekt, omdat zijn asielaanvraag op 13 maart 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 25 maart 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 26 februari 2025. Eiser stelt dat de bewaring zonder wettelijke grondslag voortduurt, maar de rechtbank concludeert dat verweerder de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vreemdelingenwet met ten hoogste drie maanden heeft verlengd. De rechtbank stelt vast dat eiser rechtmatig verblijf heeft, omdat hij beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Dit maakt het mogelijk dat de bewaring kan worden verlengd.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is openbaar gemaakt op 15 mei 2025. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12581

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 11 februari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in een uitspraak van 5 maart 2025. [1]
Verweerder heeft een voortgangsrapportage, de afwijzende asielbeschikking van 13 maart 2025 en een verslag van het vertrekgesprek van 17 maart 2025 overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 25 maart 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 maart 2025 (in de zaak NL25.7018) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 februari 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt de grondslag voor het laten voortduren van de maatregel van bewaring?
2. Eiser betoogt dat de grondslag voor het laten voortduren van de maatregel van bewaring ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat zijn asielaanvraag op 13 maart 2025 is afgewezen als kennelijk ongegrond maar dat uit het rechtbankdossier niet blijkt dat de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw is verlengd. De maatregel duurt dan ook zonder wettelijke grondslag voort.
3. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij besluit van 11 februari 2025 aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw heeft opgelegd. Uit het dossier blijkt ook dat verweerder bij besluit van 13 maart 2025 eisers asielaanvraag van 11 februari 2025 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. In dit besluit heeft verweerder de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw met ten hoogste drie maanden verlengd. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd dat de bewaring wordt voortgezet omdat er nog onderzoek nodig is naar eisers identiteit en nationaliteit zoals bedoeld in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit afdoende dat verweerder de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw (met ten hoogste drie maanden) heeft verlengd. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog het volgende. Verweerder kan op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, met ten hoogste drie maanden verlengen indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. De rechtbank stelt vast dat eiser beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Nu uit het besluit van 13 maart 2025 volgt dat eiser de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, is sprake van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Het is de rechtbank niet gebleken dat hierop uitspraak is gedaan, zodat eiser geacht moet worden rechtmatig verblijf te hebben hangende zijn beroep. [2] Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank ook dat verweerder de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw met ten hoogste drie maanden kon verlengen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 5 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3707.
2.ABRvS, 7 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2339 en ABRvS, 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.